Chevaux 2 Flashcards
het goed stellen / het slecht stellen
aller bien / aller mal
zwak / verzwakt zijn / verzwakken / honger hebben
faible / être affaibli / affaiblir / avoir faim
P. heeft maar een bescheiden inkomen.
Pauline n’a qu’un revenu modeste.
iemand arresteren
arrêter qqn
iemand veroordelen tot een gevangenisstraf
condamner qqn à une peine de prison
iemand beschuldigen
inculper qqn
een slechte behandeling, in andere contexten: misbruik,
mishandeling
un mauvais traitement
het misbruik/de mishandeling / mishandelen
la maltraitance / maltraiter
behandelen
traiter
een verhaal uitvinden
inventer une histoire
een leugen/ een leugenaar, leugenares
un mensonge / un menteur, une menteuse
leugens vertellen / liegen
dire des mensonges = mentir
leugenachtig, bedrieglijk, vals
mensonger, mensongère
een valse aanklacht
une dénonciation mensongère
een obsessieve angst gebaseerd op een leugen
une psychose fondée sur un mensonge
iemands aandacht afleiden
détourner l’attention de qqn