C'est Moins C'est Mieux Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

de klimaatverandering / het klimaat

A

le changement climatique / le climat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

broeikasgassen

A

des gaz à effet de serre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een laag

A

une couche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de warmte van de zon bewaren

A

garder la chaleur du soleil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de industriële revolutie

A

la révolution industrielle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een verhoging, stijging / verhogen , stijgen

A

une augmentation / augmenter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

geconcentreerd

A

dense

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de opwarming van de aarde veroorzaken / opwarmen

A

provoquer le réchauffement de la planète / réchauffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het (water)peil van de oceanen

A

le niveau des océans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

naar boven klimmen

A

grimper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zijn woning verlaten

A

quitter son logement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de regen

A

la pluie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de droogte

A

la sécheresse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een weerfenomeen (bv. onweer, sneeuw, zon ..)

A

un événement climatique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een tropische ziekte

A

une maladie tropicale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zich ontwikkelen

A

se développer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de woestijn / de verwoestijning

A

le désert / la désertification

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aan terrein winnen, uitbreiden

A

gagner du terrain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een plantensoort / diersoort

A

une espèce végétale / animale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

handelen, optreden, actie ondernemen

A

agir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de planeet behouden

A

préserver la planète

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een daad stellen, een gebaar maken

A

poser un geste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

dagelijks (adjectif / adverbe)

A

quotidien / quotidiennement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zijn ecologische voetafdruk verminderen

A

réduire son empreinte écologique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

begrenzen

A

limiter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

een gasuitstoot / uitstoten

A

une émission de gaz/ émettre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

consumeren / de consumptie / een consument

A

consommer / la consommation / un consommateur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

vernieuwbare energie

A

des énergies renouvelables

29
Q

strijden tegen

A

Lutter contre

30
Q

de renovatie / renoveren

A

la rénovation / rénover

31
Q

bevoordelen, verkiezen, voorrang geven aan

A

privilégier

32
Q

het openbaar vervoer

A

les transports en commun

33
Q

deeltransport

A

les transports partagés

34
Q

verspillen / de verspilling

A

gaspiller / le gaspillage

35
Q

afval

A

des déchets

36
Q

huishoud

A

ménager, ménagère

37
Q

zich aanpassen aan

A

s’adapter à

38
Q

vervangen door

A

remplacer par

39
Q

produceren / een product

A

produire / un produit

40
Q

een inwoner

A

un habitant

41
Q

gebruiken

A

utiliser / employer

42
Q

een drinkbus gebruiken in plaats van een plastic fles te kopen

A

utiliser une gourde au lieu d’acheter une bouteille en plastique

43
Q

plakken

A

coller

44
Q

een sticker

A

un autocollant

45
Q

een brievenbus

A

une boîte aux lettres

46
Q

besparen

A

économiser

47
Q

vermijden om iets te doen

A

éviter de + infinitif

48
Q

inpakken, verpakte voorwerpen, een verpakking

A

emballer, des objets emballés, un emballage

49
Q

een pot(je), een doos(je), een container

A

un contenant = un récipient

50
Q

herbruikbaar

A

réutilisable

51
Q

een brooddoos

A

une boîte à tartines

52
Q

de voeding

A

La nourriture/ l’alimentation

53
Q

verspillen/de verspilling

A

gaspiller / le gaspillage

54
Q

(in de vuilnisbak) gooien

A

jeter (à la poubelle)

55
Q

een app

A

une application (une appli, une app)

56
Q

een consument / consumeren

A

un consommateur / consommer

57
Q

het dagelijks leven

A

la vie quotidienne

58
Q

tweedehands kopen, een tweedehands kledingstuk

A

acheter seconde main, un vêtement DE seconde main

59
Q

een stof

A

un tissu

60
Q

stoffen die respectvol zijn voor het milieu

A

des tissus respectueux de l’environnement

61
Q

met mate consumeren

A

consommer avec modération

62
Q

op een meer ecologische manier cosumeren

A

consommer de façon plus écologique

63
Q

een huishouden / gezin

A

un ménage

64
Q

verstandig

A

raisonnable

65
Q

lokaal

A

local

66
Q

lokale voedingswaren

A

des produits alimentaires locaux

67
Q

de verwarming lager zetten

A

baisser le chauffage

68
Q

de TV uitschakelen in plaats van hem in stand-by te laten

A

débrancher la télé au lieu de la laisser en veille

69
Q

een fabriek

A

Une usine (une ‘fabrique’ est un vieux mot)