Casus 6: 70-jarige man DM-2, aanhoudende POB (cardioloog) Flashcards

1
Q

Wat zie je op een hartfilmpje bij volledige occlusie?

A

Er ontstaat acuut transmurale ischemie, dit is te zien als ST-elevatie en binnen enkele uren wordt dit gevolgd door myocardnecros (STEMI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zie je bij een NSTEMI?

A

Geen volledige occlusie dus die hoeft ook geen afwijkingen op de ECG te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is dus de pathofysiologie van ACS?

A

Ruptuur van plaque of erosie van de endotheelwand met als gevolg lokale trombose. Kan worden opgeruimd door het eigen trombolytische systeem of door medicatie: acetylsalicylzuur (aspirine), P2Y12-remmers: zoals clopidogrel, deze medicatie remmen de trombocytenaggregatie. Hierdoor kunnen de klachten en afwijkingen op de ECG weer verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is stabiele AP?

A

Klachten treden op tijdens inspanning en nemen af binnen 15 min rust. Er is een lichte atherosclerotische afsluiting waar je pas last van krijgt als je hart meer zuurstof nodig heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de symptomen van coronaire insufficiëntie?

A

Drukkend gevoel op de borst, pijn met uitstraling: keel, kaak, armen, schouderbladen, rug, maagstreek. Dyspnoe, vegetatieve verschijnselen: misselijk, braken, zweten, bleekheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij wie loopt coronaire ischemie aspecifiek?

A

Ouderen, vrouwen, mensen met DM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn risicofactoren voor coronaire insufficiëntie?

A
  • DM
  • positieve FA
  • dyslipidaemie
  • eerder event
  • hoog BMI
  • RA
  • HT
  • hoge leeftijd
  • roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat past er bij het lichamelijk onderzoek bij ACS?

A

Algemene inspectie:
- ACS: angst, onrust, transpireren
- acute decompensatie: benauwdheid, hoesten, snelle ademhaling (passen bij beginnend longoedeem)
Metingen
- Zwakke polsdruk
- Lage systolische tensie (cardiogene shock/onderwandinfarct)
- Pols: bradycardie pas bij een onderwand infarct
Palpatie hart;
- drukopwekbare pijn pleit tegen ACS
Auscultatie
- hart: souffles, pericardwrijven (kan passen bij een transmuraal infarct, maar pleit meer voor een pericarditis)
- longen: basaal geen of verzwakt ademgeruis: longoedeem, crepitaties past ook bij longoedeem, en reutel geluiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor diagnostiek kun je doen bij coronaire insufficiëntie?

A
  • ECG
  • Lab (CK-MB en troponine)
  • Echo cor
  • Angiografie (met interventie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de behandeling van stabiele AP?

A
  1. Lifestyle
  2. Medicatie: beta-blokker, calciumantagonist en eventueel langwerkende nitraten of aspirine en statines om events te voorkomen
  3. Revascularisatie
  4. Cardiale revalidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de behandeling van instabiele AP en NSTEMI

A

acute setting geven we heparine, aspirine, pijnstilling, zuurstof en nitraat. Daarna revascularisatie (binnen 24 uur). Dan golden five: 1. statine, 2. betablokker, 3. ACE-remmer, 4. acetylsalicylzuur, 5. tweede plaatjesremmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de behandeling van STEMI?

A

PCI of CBAG. 1. revascularisatie 2. medicamenteus 3. lifestyle 4. cardiale revalidatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoevaak wordt een LE veroorzaakt door een DVT?

A

90% van de gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan een LE primair in de long ontstaan?

A

Door een vasculitis of een bronchuscarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de symptomen van een LE?

A

plotseling benauwdheid (centraal LE), pijn vastzittend aan de ademhaling, POB (perifere LE), pleurawrijven, hemoptoë, hypotensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de risicofactoren voor een LE?

A

trombofilie of andere stollingsstoornissen, hoge leeftijd, obesitas, maligniteiten, eerdere VTE, aanwezigheid van DVT, lange immobilisatie, oestrogeengebruik, recente operatie.

17
Q

Op basis waarvan wordt de waarschijnlijkheid van een LE bepaald?

A

Op basis van de WELLS-criteria: scoor je hoger dan 4 dan maken we een CT, anders meten we eerst een D-dimeer: waarde hoger dan 0,5 dan maken we alsnog een CT.
Tegenwoordig gebruiken we de YEARS-methode: hierbij meet je sowieso een D-dimeer, alleen de afkapwaarde is anders: bij YEARS boven de 1 (hemoptoë, klinische verdenking LE of tekenen van DVT) dan afkapwaarde 0,5 anders is de waarde 1.

18
Q

Wanneer kunnen afwijkingen op een ECG duiden op LE?

A

Aspecifieke ST-elevaties of depressies

19
Q

Wat is de behandeling van een LE?

A

Ernstig: fibrinolytica, kleiner LE: dan DOAC, of LMWH injectie, of coumarinederivaten

20
Q

Hoe ontstaat een pericarditis?

A

Altijd secundair, meestal door een virale infectie. Het kan acuut of chronisch ontstaan. Acute pericarditis komt het vaakst voor bij een virale (luchtweg)infectie.

21
Q

Wat zijn de symptomen van een pericarditis?

A

POB die verminderd bij vooroverbuigen en verergert bij platliggen. Angst, koorts, kortademigheid. Chronische pericarditis is vaak niet pijnlijk.

22
Q

Wat zijn de risicofactoren voor een pericarditis?

A

Mechanische of biologische kunstklep, congenitale afwijkingen, trauma aan borst, slokdarm, hart, systemische ziekten, bacteriële of virale infectie.

23
Q

Wat zie je bij LO bij een pericarditis?

A

Pericardwrijven, oppervlakkige ademhaling, vochtophoping buik en benen, angstig/pijnlijke indruk, snelle pols, koorts.

24
Q

Wat is de diagnostiek bij een pericarditis?

A

Echo: pericardeffusie
ECG: gegeneraliseerde ST-depressies
Bloedkweken

25
Q

Wat is de behandeling van een pericarditis?

A

pijnstilling en AB bij bacteriële verwekker. Eventueel pericarddrainage.

26
Q

Wat is de pathofysiologie van DM1 en DM2?

A

DM1 autoimmuunreactie tegen bèta-cellen in de pancreas die insuline produceren. DM2 verminderde gevoeligheid voor insuline en vertraagde en verminderde insulinesecretie in de pancreas.

27
Q

Welke organen kunnen complicaties krijgen door DM?

A

Ogen, zenuwen, bloedvaten, nieren

28
Q

Wat is het metabool syndroom?

A

vergrote buikomtrek + 2 van de volgende dingen: hypertensie, dyslipideamie of verhoogde nuchtere bloedsuiker. De vetstapeling kan leiden tot centrale adipositas en insulineresistentie.

29
Q

Wat zijn incretines, wat is hiermee gebeurt bij DM2?

A

Incretines zijn hormonen die worden geproduceerd in de dunne darm: GIP en GLP-1. Deze remmen glucagon en stimuleren de insulinesecretie als er voedsel langskomt. Bij DM-2 is er verminderde secretie van GLP-1 en resistentie voor GIP. Hierdoor is er onvoldoende insuline productie bij glucose belasting.

30
Q

Wat zijn de klachten die passen bij complicaties van DM?

A
  • Claudicatio intermittens
  • Impotentie
  • Nierfunctiestoornis
  • Doofheid
  • Branderig gevoel
  • Prikkelingen
  • Polyneuropathie
  • AP
  • Visusstoornissen
31
Q

Wat zijn klachten die passen bij een hypoglycaemie?

A

Irritatie, verward, sufheid en bewustzijnsverlies

32
Q

Wat zijn risicofactoren voor DM?

A
  • Overgewicht
  • FA met DM
  • zwangerschapsdiabetes
  • moeder van kind met gewicht > 4000g
33
Q

Wat zie je bij inspectie van een patiënt met DM?

A

Nerveus, vermoeid en zieke patiënt, slecht genezende wondjes, acetongeur, bewustzijnsdaling, vochtige, droge en warme huid, magere patiënt (DM-1), overgewicht (DM-2)

34
Q

Wat zie je verder bij LO bij DM?

A

perifere neuropathie, versnelde pols, versnelde AF (bij ketoacidose), zwelling ter plaatse van schildklier, tremor handen/tong, exophtalmie, vergrote pupillen, dubbelzien en kleiner gezichtsveld.

35
Q

Hoe stel je de diagnose DM?

A

nuchtere suikerglucose boven 7 mmol/L over twee dagen. Of nuchtere boven 7 en plasmaglucose boven 11 met klachten.

36
Q

Wat is de behandeling van DM?

A

leefstijladviezen. Tabletten (metformine: verhoogt de gevoeligheid, verlaagd de gluconeogenese en remt glucoseabsorptie in de darm, sulfonylureumderivaat: stimuleert de afgifte van insuline, GLP-agonist). Insuline: kort en langwerkend.