Bio T3 Flashcards

1
Q

Uitscheiding

A

Bij stofwisseling processen in je lichaam, ontstaan er afvalstoffen. Het afvoeren van deze afvalstoffen heet uitscheiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke organen zorgen voor de uitscheiding

A
  • longen
  • nieren
  • lever
  • huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gaswisseling

A

De opname van zuurstof, O2 en de afgifte van koolstofdioxide, CO2 heet gaswisseling. Dit gebeurt in de longen, longblaasjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voordelen van het inademen via je neus t.o.v. je mond:

A
  • neus keurt de geur van de lucht en waarschuwt voor gevaar
  • lucht wordt bevochtigt en verwarmt (zuurstof kan hierdoor makkelijker worden opgenomen)
  • neusgaten houden groter] stoffen tegen
  • slijmvlies vangt ziektewekkers en stofdeeltjes op waardoor je longen schoon blijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Weg van het lucht van neus naar luchtpijp

A

Het lucht gaat vanuit je neus naar de keelholte wanneer dit gebeurd word de neus afgesloten door de huig. Vanuit de keelholte gaat het naar het strottenklepje en dan beland het lucht in de luchtpijp. Kraakbeenringen zorgen ervoor dat de luchtpijp open blijft staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bronchiën

A

Zijn 2 aftakkingen die lijden naar de twee longen. De bronchiën hebben ook weer aftakkingen, de bronchioles. Deze zijn omringt met spierweefsel die wijder wordt of krimpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Longblaasjes

A

Aan het einde van de bronchiën liggen de longblaasjes, hier vind de gaswisseling plaat. De wanden van de longblaasjes zijn heel dun er omringd met haarvaatjes, waardoor hetzuurstof makkelijk vanuit de longblaasjes het bloed in kan. Dit doordat zowel de haarvaatjes als longblaasjes een cellaag dun zijn. En andersom ook met koolstofdioxide vanuit de haarvaatjes de longblaasjes in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diffusie van zuurstof

A

Wanneer er O2 (zuurstof) in de longblaasjes komt, gaat het naar het vocht in de longblaasjes. Dit is belangrijk want lucht kan niet defenderen als het niet vochtig is. Dan gaat het lucht de bloedvaten in (want diffusie = stoffen willen van een hoge concentratie naar een lage concentratie, op dat moment is er minder zuurstof in het bloed).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zuurstof spanning pO2

A

Zuurstof zit in het bloed verbonden aan hemoglobine. Doordat de zuurstof concentratie in het bloed hoger wordt vangt hemoglobine het zuurstof op, haalt het uit het bloedplasma en laat het vervoeren door de rode bloed Ellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diffusie koolstofdioxide CO2

A

Wanneer zuurstof is gebruikt in een weefsel bij dissimilatie, ontstaat er CO2. Dit gaat dan vanuit het weefsel het bloedplasma in via diffusie en dan gaat het weer de longen in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

CO2 kan op 3 ankeren de longen in:

A
  • koolstofdioxide verbonden aan hemoglobine (23%)
  • waterstofcarbonaationen (70%)
  • als koolstofdioxide in het bloedplasma blijven (7%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Invloed van pH en temperatuur op zuurstof

A

Wanneer je spieren warm worden door beweging, ontstaat er anaerobe dessimilatie. Hierbij wordt geen zuurstof verbruikt maar melkzuur. Hierdoor wordt de pH lager en de zuurgraad dus hoger. Hemoglobine krijgt hierdoor een seintje dat er meer zuurstof naar deze plek moet en breng dus meer zuurstof, waardoor de spieren weer afkoelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Longventilatie

A

Het verversen van lucht in je longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Longvlies en borstvlies

A

Longvlies en borstvlies zit tussen je longen en de ribben. Hiertussen zit een laagje vloeistoffen waardoor de longen ten opzichte van de ribben kunnen bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stappen bij het inademen:

A
  • Tussenribspieren trekken samen
  • Ribben en borstbeen worden omhoog en naar voren getrokken
  • Middenrif spieren trekken samen
  • Middenrif plat af
  • Het volume in de borstholte wordt groter
  • Volume in de longen wordt groter door borst en longvlies
  • Luchtdruk is lager in de longen dan buiten de longen (onderdruk)
  • lucht stroomt naar binnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Stappen bij uitademen

A
  • De spieren die de inademing verzorgen ontspannen
  • De zijwanden van de borstholte en het longweefsel zorgen voor de inkrimping van de longen en het borstbeen
  • Het middenrif wordt door de buikwand en buikholte weer teruggeduwd.
  • Volume van borstholte en longen worden kleiner
  • De luchtdruk in de longen word hoger dan in de buitenlucht
  • lucht stroomt naar buiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Het ademhalingsvolume

A

De hoeveelheid lucht in liters die per teug in- en uitgeademd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De dode ruimte

A

Plekken waar wel lucht zit na inademing, maar waar geen gaswisseling plaatsvind, zoals in de luchtpijp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Rest volume

A

De hoeveelheid lucht in liters die achterblijft in de longen na uitademen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vitale capaciteit

A

De hoeveelheid lucht in liters die tijdens een adem teug maximaal kan worden ingeademd. De longcapaciteit is de totale capaciteit + restvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Homeostase

A

Functie van de lever. Het in stand houden van evenwicht van het interne milieu. De lever speelt hierbij een rol door stoffen uit het bloed te halen en deze omzet en/of opslaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Emulgeren van vet

A

Functie van de lever. Levercellen produceren gal, dit wordt opgeslagen in de galblaas. Dit gal zorgt voor het emulgeren (van grote bubbels vet kleine bubbels maken) van vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Afbraak rode bloedcellen

A

Functie van de lever. Levercellen breken rode bloedcellen af, hierbij ontstaat oa bilirubine, dit geeft de bruine kleur aan poep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Stofwisseling processen
Functie lever - koolhydraatstofwisseling: glucose wordt omgezet in glycogen - eiwitstofwisseling: productie van eiwitten uit aminozuren + afbraak overtollige aminozuren - vet stofwisseling: vorming van niet-essentiële vetzuren uit andere vetzuren, aminozuren of monosachariden
26
Ontgiften
Functie van de lever. Lichaamsvreemde (gif) stoffen worden door de lever uit het bloed gehaald en onwerkzaam gemaakt.
27
De nieren
Produceren urine en dragen bij aan de homeostase.
28
De glomerus
Bloed stroomt in de nieren via het afvoerend slagadertje. Dan kom het terecht in een kluwe van bloedvaatjes, glomerus.Hier wordt er met veel kracht voor gezorgd dat stoffen het kapsel van Bouwman in worden geperst
29
Ultra vultratie
Stoffen worden vanuit de glomerus het kapsel van Bouwman ingeperst
30
Voorurine
De vloeistof die in het kapsel van Bouwman zit en daarna in het eerste stuk van de nieren. De voorurine bevat nog wel stoffen die je lichaam weer wil opnemen, zoals water. De rest van de nierbuisjes om de nier heen, zorgen voor de afvoer van deze stoffen weer terug het lichaam in.
31
Lis van Hendelen
Hier worden de stoffen die terug moeten het lichaam in, afgegeven aan de bloedvaatjes dmv actief of passief transport,
32
Verzamelbundel
Een buis aan het einde van de nieren. In deze buis zit nu de daadwerkelijke urine en wordt via de urine leider naar de anus gebracht.
33
ADH
ADH is belangrijk bij het regelen van de osmotische waarde in het bloed. Wanneer de osmotische waarde te hoog wordt, wordt er meer ADH afgegeven hierdoor wordt de doorlaatbaarheid van de celmembranen van de nierbuisjes en de verzamelbuisjes vergroot waardoor de terugresorptie van water toeneemt. De osmotische waarde daalt weer, de urine productie is laag.
34
35
Infectie
Wanneer een ziekteverwekker het lichaam binnentreed
36
Uitwendig milieu
Alles van het lichaam wat direct in contact staat met de omgeving, zoals je longen, huid, mond etc
37
Inwendig milieu
Kan alleen gepasseerd worden door het passeren van een cellaag
38
Virus
Een virus is geen levend organismen. Ze kunnen zich namelijk niet voortplanten zonder een gastheer. Eén voordeel voor een virus hiervan is dat ze zich super snel kunnen muteren. Een virus dringt een lichaamscel binnen, zet mechanismen in die cel aan het werk om die virusdeeltjes te kopiëren. Vervolgens klapt z’n cel uit elkaar en er komen dus heel veel nieuwe virus deeltjes vrij en versprijden zich zo verder.
39
40
Het afweersysteem/immuunsysteem
Beschermt ons lichaam tegen lichaamsvreemde stoffen. Lichaamseigen stoffen worden over het algemeen niet aangevallen door het immuunsysteem.
41
Eerste verdedigingslinie
De huid en zure stofjes zoals de slijmvliezen. Er zijn 2 zaken die die eerste verdedigingslinie vormen: - de mechanische afweer vormt fysieke barrière bijvoorbeeld snot - de chemische afweer, bijvoorbeeld zoutzuur in de maag. - de huid beschermt daarnaast ook tegen uv straling van de zon de melanocyten in de kiem laag van de huid vormen het donkere pigment melanine door blootstelling aan het zonlicht. Melanine wordt afgegeven aan de opperhuid cellen het beschermt delende huidcellen tegen schadelijke invloed van uv straling van de zon.
42
De lymfoide organen
Organen die een belangrijke rol spelen bij de afweer, beenmerg, milt, thymus en de lymfeknopen.
43
Witte bloedcellen
Zijn stamcellen uit het rode beenmerg en ontwikkelen zich tot verschillende soorten witte bloedcellen die helpen bij de afweer
44
Lymfocyten
Verworven afweer. - B-lymfocyten rijpen in het beenmerg - T-lymfocyten rijpen in de thymus
45
Fagocyten
Aangeboren afweer. - macrofaag - granulocyt
46
Aangeboren afweer
Een aspecifieke, snelle, eerste vorm van afweer. Gericht tegen veel verschillende soorten ziekteverwekkers. Fagocyten en granulocyten - zorgt voor het winnen van tijd zodat ondertussen het verworven afweer geactiveerd kan worden - zowel planten als dieren gebruiken deze vorm van afweer - de basis voor het verworven afweer
47
Fagocytose
Macrofagen: - wanneer er een lichaamsvreemde stof het lichaam binnenkomt, zitten antigenen aan de buitenkant van deze stof. Die ziekteverwekker wordt herkent aan deze specialisme antigeen code, er wordt dus erkent dat het niet lichaamseigen is. Een macrofaag herkent dat en sluit als een soort zak om die ziekteverwekker heen. Dan wordt ie onschadelijk gemaakt. Macrofagen maken geen onderscheid tussen verschillende ziekteverwekkers.
48
APC, Antigeen Presenterende Cel.
Macrofagen fagocyteren de ziekteverwekkers, en presenteren daarna het antigeen van de ziekteverwekker op hun celmembraan, de macrofaag veranderd in een antigeen presenterende cel.
49
Verworven afweer
Ook wel de specialisme afweer tegen ‘even ziekteverwekker. - Ontwikkeld zich gedurende je hele leven, de verworven afweer onthoudt ziekteverwekkers waarmee het interne milieu al in aanraking mee is geweest. - komt alleen voor bij de gewervelden.
50
Receptoreiwitten
Wanneer een APC de antigenen van die ziekteverwekker op z’n membraan heeft, worden deze antigenen herkent door de lymfocyten door middel van speciale receptor eiwitten.
51
APC activeerd T- B-lymfocyten
- T-lymfocyten gaan delen en de ziekteverwekker bestrijden - B-lymfocyten maken antistoffen tegen antigenen van de ziekteverwekker. - Antistoffen binden aan die antigenen, antigeen-antistofcomplex - deze complexvorming maakt de ziekteverwekker onschadelijk en zorgt dat deze sneller wordt gefagocyteerd
52
T EN b geheugencellen
Een deel van de t en b cellen worden t en b geheugencellen. Dit zijn langlevende cellen die een volgende van dezelfde soort infectie direct herkennen en dan actief worden.wanner je nog een keer ziek wordt van diezelfde ziekteverwekker zorgt dit dan ook dat er een veel snellere afweerreactie in gang wordt gezet. Waardoor je een tweede infectie meestal niet of nauwelijks merkt.
53
Cytotoxische T-cellen
Zoeken en vernietigen lichaamscellen die besmet zijn met de ziekteverwekker
54
B-cellen
B-cellen activeren zichzelf of worden geactiveerd door T-helper cellen. B-cellen maken dan plasmacellen en die maken antistoffen. De antistoffen schakelen de ziekteverwekker uit ze binden beschadigde en markeren de ziekteverwekker.
55
Primaire reactie
De eerste keer dat je met een ziekteverwekker in aanraking komt, duurt het een paar dagen voordat je ziek wordt/het lichaam antistoffen heeft.
56
Incubatietijd
De dagen die tussen de besmetting en de ziekteverschijnselen zit
57
Secundaire reactie
De snellere en infectiegevaar reactie na de tweede keer ziek worden
58
Verschillende vaccinaties
- vaccinatie met afgezwakte of geinactiveerde ziekteverwekkers - eiwitvacxain - vectorvaccain - RNA vaccain
59
ABO-systeem
Dit systeem geeft verschillende bloedgroepen aan, - A - B - AB - O
60
Resusfactor, Rh
Er zijn mensen met resus, Rh+ en er zijn mensen zonder resus, Rh-. Mensen met Rh- kunnen antistoffen tegen Rh+ maken als ze daarmee in aanraking komen. Andersom is daar geen last van