BIO T1 Flashcards
De stofwisseling:
Chemische omzetting processen in organismen. Levende cellen nemen stoffen op en zetten die weer om in andere stoffen.
De omzettingen zijn nodig voor de opbouw en instandhouding van een cel en leveren energie.
Organische stoffen:
Bevatten 1 of meer koolstofatomen (C), waterstof (H), en zuurstof (O). Organische stoffen bevatten veel chemische energie. Deze energie kan gebruikt worden voor assimilatie.
Anorganische stoffen:
Veel kleiner dan organische stoffen en bevatten veel minder chemische energie.
Chemische energie:
Energie wat is opgeslagen tussen atoombindingen, Deze energie kan gebruikt worden voor assimilatie.
Assimilatie:
Het maken van grotere organische moleculen uit kleinere moleculen, zoals bij fotosynthese. Assimilatie kost energie.
Dissimilatie:
Grotere organische moleculen worden afgebroken tot kleinere moleculen. Dissimilatie levert energie op. De chemische energie die in de bindingen vrijkomt kan gebruikt worden voor andere processen in de cel.
Autotrofe organismen:
Zelfvoedende organismen deze organismen maken gebruik van
- )koolstof) Assimilatie, fotosynthese
- voortgezette assimilatie
- dissimilatie
Voortgezette assimilatie:
Van een groot molecuul wordt een nog groter molecuul gemaakt, bijv van glucose en mineralen worden er eiwitten, vetten, DNA en koolhydraten gevormd.
Heterotrofe organismen:
Niet zelfvoedend. In deze organismen vinden alles
- voortgezette assimilatie
- dissimilatie
Plaats.
ATP:
ATP vervoert energie. Als er ergens in het lichaam energie nodig is, gaat er een ATP molecuul naartoe. Dit molecuul verbreekt de molecuulbinding waardoor er energie vrijkomt. Een ADP + P blijft over.
Enzymen:
Eiwitten die een reactie katalyseren (mogelijk maken) en versnellen. Een substraat bindt zich aan een molecuul in het actieve centrum, er ontstaat een enzym-substraatcomplex.
Het substraat:
De stof waar de kaneel op inwerkt. De vorm van een enzym is zo uniek dat er maar 1 soort substraat op past.
Reactieproducten:
Stoffen die bij een reactie ontstaan.
De enzym-activiteit:
Enzymen hebben verschillende werkingen op bepaalde momenten, de werking van een enzym wordt bijvoorbeeld beïnvloed door de Ph-waarde (zuurgraad) en de temperatuur.
Het optimum:
De maximale werking van een enzym is het optimum, dit is de hoogste piek in de grafiek.