bewegingsstelsel Flashcards

1
Q

wat is nutritionele myopathie?
- Focaal monofasisch
- Multifocaal monofasisch
- Focaal polyfasisch
- Multifocaal polyfasiSch

A

multifocaal polyfasisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is belangrijkste oorzaak van retentie groeikraakbeen?
- hypovitaminose D
- Bloedvat invasie
- apoptose chondrocyten
- Gebrek calcium

A

apoptose chondrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk van deze rassen heeft geen erfelijke vorm van chondrodysplasie?
a. Fries
b. Alaskan malamute
c. Dexter
d. Pers

A

pers => wel: alaskan malamute, fries, dexter, holstein = bulldog type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke vorming is verstoord bij osteogenesis imperfecta?
a. Collageen I
b. Collageen II
c. Elastine
d. Proteoglycanen

A

collageen I -> afwijking in bot = kleine plooibare dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In welke volgorde gebeurt heling van bot?
1. Remodellering
2. Ossificatie
3. Vorming fibrocartilagineuze callus
4. Hematoomvorming + inflammatie

A

4 - 3 - 2 - 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is niet juist over metabole botstoornissen?
a. Osteoporose ontstaat door tekort aan vit D en Ca
b. Osteomalacie ontstaat door tekort aan vit D en P
c. Fibreuze osteodystrofie ontstaat door tekort aan vit D en pTH
d. Fibreuze osteodystrofie komt vooral voor bij schaap, osteoporose bij varken

A

d. tekort aan Ca veroorzaakt osteoporose bij schaap, fibreuze osteodystrofie bij varken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In welke volgorde gebeurt remodellering van bot?
1. Reversie: stop resorptie
2. Formatie: osteoblast vormt bot
3. Minerlisatie
4. Resorptie: osteoclasten en macrofagen verwijderen bot
5. Activatie: signalen activeren osteoblasten

A

5 - 4 - 1 - 2 - 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is geen gevolg van PTH?
a. Meer calcium resorberen in darm
b. Ca influx door contractie osteoblasten
c. Enzymen vrijstellen om osteoid te degraderen
d. Aantrekken osteoclasten voor botresorptie

A

a. Meer calcium resorberen in darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat veroorzaakt geen osteoporose?
a. Daling oestrogenen
b. Langdurige toediening cortico’s
c. Malnutritie
d. Overmatige activiteit

A

d. disuse van bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is verschil tussen osteoporose en osteopenie?

A

osteoporose = densiteit afgenomen -> spontane fracturen
osteopenie = densiteit afgenomen zonder fracturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is niet juist of rachitis – osteomalacie?
a. Rachitis komt voor bij opgroeiende dieren als abnormale endochondrale ossificatie van groeiplaten
b. Schapen zijn gevoeliger aan vit D tekort
c. Hoog fosforgehalte kan leiden tot deficienties bij grazende dieren
d. Osteoamalacie komt voor bij volwassen dieren en leidt enkel tot afwijking in mineralisatie bot

A

c. Hoog fosforgehalte kan leiden tot deficienties bij grazende dieren => weinig fosfor leidt tot deficienties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke dieren zijn extra gevoelig aan vit D tekort?

A

schapen -> vacht houdt vit D tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke gevolgen heeft een vit A deficientie?
a. Meer differentiatie osteoblasten
b. Abnormale schedelgroei
c. Abnormale dentine en email vorming
d. Centraal zenuwsymptomen
e. Deformerende cervicale spondylose

A

a. meer differentiatie osteoblasten -> MINDER osteoblasten, meer osteoclasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

door welk dieet kan vit A deficientie ontstaan?

A

graanrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is niet juist over craniomandibulaire osteopathie?
a. Meer proliferatie osteoclasten, minder osteoblasten
b. West highland white terriers zijn gepredisponeerd
c. Op leeftijd van 4-7 jaar treden kauwproblemen op en is mond moeilijk open te sperren
d. Ossificatie van weke weefsels in hoek van onderkaak kan leiden tot ankylose

A

a. Meer proliferatie osteoclasten, minder osteoblasten -> juist meer osteoblasten = meer botproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is hypertrofische osteopathie?

A

door ruimte innemend proces in borstkas -> uitlokken vasomotorische reflexen -> meer doorbloeding periost -> proliferatie bindweefsel en periost. Dit ziet eruit als bloemkoolvormige gewassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is geen oorzaak voor osteonecrose?
a. Snel groeien
b. Genetisch (legg-calve-perthes)
c. Cushing
d. Niertumor

A

d. niertumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is niet juist over infectieuze osteomyelitis?
a. Voorafgaand trauma aan groeiplaat geeft meer kans op osteomyelitis (hematogeen)
b. Orale wonden zullen vooral veroorzaakt worden door Actinomyces bovis
c. Gisten zullen zich via wonden verspreiden
d. Hematogene infecties bij KHD komen zelden voor

A

c. Gisten zullen zich via wonden verspreiden = via BLOED

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is geen kernmerk van traumatische fysitis?
a. Dit leidt tot minder vascularisatie en dus minder snelle aanvoer ontstekingscellen
b. Beperkt zich vooral tot epifysaire groeiplaat
c. Er treedt typisch geen inflammatie op
d. Dit is predisponerend voor osteomyelitis

A

b. Beperkt zich vooral tot epifysaire groeiplaat => METAFYSAIRE groeiplaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is niet juist over panosteitis?
a. Vooral jonge honden van reuzenrassen zijn aangetast
b. Mankheid zal van de ene poot naar andere poot verspringen
c. Komt vooral voor ter hoogte van diafyse lange beenderen
d. Er is altijd sprake van een ontsteking

A

d.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is niet juist over panosteitis?
a. Vooral jonge honden van reuzenrassen zijn aangetast
b. Mankheid zal van de ene poot naar andere poot verspringen
c. Komt vooral voor ter hoogte van diafyse lange beenderen
d. Er is altijd sprake van een ontsteking

A

d. Er is altijd sprake van een ontsteking => GEEN ontsteking, geen eosinofielen en niet-inflammatoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Er zijn verschillende reacties op kraakbeenschade in het gewricht. Chondromalacie leidt tot zacht kraakbeen door minder … waardoor water niet goed wordt gebonden

A

proteoglycanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Erosies leiden tot een minder glanzend oppervlak. Fibrillatie is macroscopisch niet zichtbaar, maar microscopisch zal … uitsteken met vorming fissuren

A

collageen II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hypocellulariteit zorgt voor minder cellen en leidt bijgevolg tot necrose van …. Chondronen worden gevormd door reactieve hyperplasie chondrocyten.

A

chondrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Ulceratie verschilt van eburnatie, omdat er bij ulceratie erosie optreedt en bij eburnatie … van subchondraal bot

A

sclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de juiste benaming voor focale ischemische necrose van groeikraakbeen?
a. Osteochondrosis latens
b. Osteochondrosis manifesta
c. Osteochondrosis dissecans
d. Osteochondrosis imperfecta

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de juiste benaming voor focale ischemische necrose van groeikraakbeen?
a. Osteochondrosis latens
b. Osteochondrosis manifesta
c. Osteochondrosis dissecans
d. Osteochondrosis imperfecta

A

a. Osteochondrosis latens = focale ischemische necrose van groeikraakbeen (NIET gewrichtskraakbeen)

manifesta = macroscopisch zichtbare zone

dissecans = loskomen gewrichtskraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is geen typerende plaats voor OCD?
a. Losse processus anconeus bij hond
b. Mediale femurconfyl bij paard
c. Losse laterale processus coronoideus bij hond
d. Laterale trochleakam bij paard

A

c. Losse laterale processus coronoideus bij hond => mediale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is niet juist over subchondrale beencysten?
a. Dat gaat niet vooraf aan kraakbeenretentie, maar treedt plots op
b. Treedt op wanneer er een invaginatie optreedt van het gewrichtskraakbeen
c. predilectieplaats is distaal mediale femurcondyl en distaal metacarpus

A

a. Dat gaat niet vooraf aan kraakbeenretentie, maar treedt plots op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Bij welke dieren komt heupdysplasie vooral voor?
a. Grote hondenrassen
b. Maine coon
c. Zelden bij rund
d. Overvoederde puppy’s

A

c. Zelden bij rund

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is geen predisponerende factor voor heypdysplasie?
a. Afname heupmusculatuur
b. Hypertrofie m. pectineus
c. Overvoeding
d. Sport

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is geen predisponerende factor voor heypdysplasie?
a. Afname heupmusculatuur
b. Hypertrofie m. pectineus
c. Overvoeding
d. Sport

A

d. Sport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het gevolg van dit gescheurde ligament?
a. Benen zwaaien naar zijkant = crab walker
b. Dier kan zijn poten niet meer bewegen
c. Komt enkel voor bij brachycefale rassen
d. Niet meer roteren been

A

Benen zwaaien naar zijkant = crab walker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

welke patellaluxatie bij kleine rassen? en grote rassen?

A

klein: mediale patellaluxatie
groot: laterale patellaluxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de goede volgorde bij een degeneratieve gewrichtsaandoening?
a. Chondromalacie
b. Ulceratie
c. Fibrillatie
d. Eburnatie
e. Fissuren
f. Osteofyten
g. Synovitis
h. Instabiliteit

A

A - c - e - b - d - h - f - g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is geen vorm van degeneratieve synoviale gewrichtsaandoening?
a. Spat
b. Podotrochleose
c. Ringbeen
d. Discus hernia

A

d. discus hernia = geen synoviaal gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is niet juist betreffende discus hernia?
a. Dit is een degeneratief proces van de tussenwervelschijf als deel van het verouderingsproces, maar bij chondrodystrofische rassen treedt het eerder op
b. Het begint in het centrum van de nucleus pulposus met minder glycosaminoglycaan- en watergehalte en meer collageen
c. Macroscopisch is fibrocartilageneus materiaal te zien als grijs-wit in plaats van gelei-achtige nucleus.
d. Bij chondrodystrofische rassen treft men deze afwijking meestal in alle schijven, bij andere rassen slechts 1 of enkele.
e. Protrusie van de tussenwervelschijf treedt vooral naar dorsaal op, omdat de annulus fibrosus hier smaller is

A

b. Het begint in het centrum van de nucleus pulposus met minder glycosaminoglycaan- en watergehalte en meer collageen => EERST periferie nucleus pulposus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is niet juist aangaande type I en type II discus hernia?
a. Type II komt typisch voor bij chondrodystrofische rassen
b. Type I is extrusie van de discus met kraakbenige metaplasie, terwijl type II protrusie van de discus is met fibreuze metaplasie
c. Type I zal plots ontstaan, terwijl type II progressief zal verergeren
d. Een gevolg van type I discus hernia is hemorragische myelomalacie
e. Discus hernia ontstaat op plaatsen met grote beweeglijkheid, typisch tussen T12 en L2.

A

a. Type II komt typisch voor bij chondrodystrofische rassen => type I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is niet juist over spondylose?
a. Dit is een degeneratieve aandoening van de wervelkolom, gekenmerkt door osteofyten aan ventrale zijde
b. Dit ontstaat door degeneratie van ventrale annulus fibrosus na een trauma
c. Een mogelijk gevolg van spondylose is ankylotische spondylose
d. Spondylose gaat meestal gepaard met veel pijn

A

d. Spondylose gaat meestal gepaard met veel pijn => MEESTAL subklinisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is niet juist over infectieuze artritis?
a. Histologie is een betere manier om artritis te diagnosticeren dan cytologie
b. Bij acute artritis is er meer exsudaat in het gewrichtsvocht te vinden dan in het synovium
c. Subacute artritis gaat gepaard met lymfocyten en plasmacellen in synovium
d. Chronische artritis kan gepaard gaan met erosies, osteofyten en ankylose

A

a. Histologie is een betere manier om artritis te diagnosticeren dan cytologie => cytologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is niet juist over niet-infectieuze artritis?
a. Reumatoide artritis is de meest frequent voorkomende vorm van erosieve polyartritis
b. Reumatoide artritis komt vooral voor bij kleine rassen
c. Niet-infectieuze artritis heeft meestal een immuungemedieerde oorzaak
d. Reumatoide artritis is een type II overgevoeligheid

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is niet juist over niet-infectieuze artritis?
a. Reumatoide artritis is de meest frequent voorkomende vorm van erosieve polyartritis
b. Reumatoide artritis komt vooral voor bij kleine rassen
c. Niet-infectieuze artritis heeft meestal een immuungemedieerde oorzaak
d. Reumatoide artritis is een type II overgevoeligheid

A

d. Reumatoide artritis is een type II overgevoeligheid => type III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is discospondylitis?
a. Ontsteking van het ruggenmerg
b. Ontsteking van de tussenwervelschijf
c. Ontsteking van de tussenwervelschijf en omgevend weefsel
d. Ontsteking van de anulus fibrosus

A

c. Ontsteking van de tussenwervelschijf en omgevend weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is niet juist over spierdystrofie?
a. Duchenne is een aandoening waarbij er een mutatie is in het dystrofine gen door een X-gebonden aandoening
b. Perifere zenuwen en neuromusculaire eindplaat thv spieren zijn aangetast
c. Dystrofine is een eiwit geassocieerd met het cytoskelet van het sarcolemma waardoor contractiekracht kan worden overgedragen, een defect in dystrofine leidt tot hypercontractie
d. Spierdystrofie komt vooral voor bij de Golden Retriever

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is niet juist over spierdystrofie?
a. Duchenne is een aandoening waarbij er een mutatie is in het dystrofine gen door een X-gebonden aandoening
b. Perifere zenuwen en neuromusculaire eindplaat thv spieren zijn aangetast
c. Dystrofine is een eiwit geassocieerd met het cytoskelet van het sarcolemma waardoor contractiekracht kan worden overgedragen, een defect in dystrofine leidt tot hypercontractie
d. Spierdystrofie komt vooral voor bij de Golden Retriever

A

b. Perifere zenuwen en neuromusculaire eindplaat thv spieren zijn aangetast => NIET aangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat klopt niet over equine polysaccharide storage disease?
a. Inclusies zijn histologisch amylase resistent en PAS-
b. Dit leidt tot spieratrofie en spierzwakte
c. Histologisch zijn lichtroze-blauwgrijze inclusies in type II vezels te zien
d. Het defect ligt thv glycogen synthase 1 gene

A

a. Inclusies zijn histologisch amylase resistent en PAS- = PAS +

49
Q

Wat is niet juist aangaande spieratrofie?
a. Neurogene atrofie tast vooral type II aan
b. Bij malnutritie treedt spieratrofie op door spiereiwitten die worden afgebroken als bron van AZ
c. Cushing is een vorm van endocriene atrofie
d. Myositis leidt initieel tot zwelling, gevolgd door atrofie

A

a. Neurogene atrofie tast vooral type II aan => neurogene types tasten ZOWEL type I als type II aan

50
Q

wat betekent focaal/multifocaal en monofasisch/bifasisch?

A
  • focaal = weinig spieren betrokken
  • multifocaal = veel spieren betrokken
  • monofasisch = door 1x schade
  • bifasisch = door meerdere keren schade
51
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

52
Q

is belastingsmyopathie focaal vs multifocaal en monofasisch vs bifasisch?

A

multifocaal monofasisch

53
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

54
Q

Welke symptomen gaan niet gepaard met rhabdomyolyse?
a. CK stijgt in bloed
b. Myoglobine nefrose
c. Dystrofische calcificatie
d. Spierhyperplasie

A

d. Spierhyperplasie

55
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

55
Q

Wat is niet juist over spierregeneratie?
a. M1 macrofagen zijn pro-inflammatoir en M2 macrofagen zijn anti-inflammatoir
b. Indien de basale lamina intact is, is er volledig herstel mogelijk
c. M2 macrofagen zetten satellietcellen aan om te vermeerderen
d. Indien basale lamina onderbroken is en de uiteinden niet afgesloten kunnen worden, zullen er kleinere spiervezels ontstaan

A
56
Q

Wat is niet juist over spierregeneratie?
a. M1 macrofagen zijn pro-inflammatoir en M2 macrofagen zijn anti-inflammatoir
b. Indien de basale lamina intact is, is er volledig herstel mogelijk
c. M2 macrofagen zetten satellietcellen aan om te vermeerderen
d. Indien basale lamina onderbroken is en de uiteinden niet afgesloten kunnen worden, zullen er kleinere spiervezels ontstaan

A

c. M2 macrofagen zetten satellietcellen aan om te vermeerderen => M1 MACROFAGEN leiden tot vermeerderen satellietcellen <-> M2 tot differentieren satellietcellen

57
Q

Wat is niet juist?
a. Een spierscheur is niet pijnlijk
b. Druk op endo- en perimysium zorgt voor veel pijn
c. Myositis ossificans is een ontsteking van de spier gepaard met benige metaplasie
d. Spierhernia doorheen de fascie kan ontstaan na hevige spiercontractie

A

c. Myositis ossificans is een ontsteking van de spier gepaard met benige metaplasie => GEEN ontsteking, kan ook na trauma

58
Q

Hoe ontstaat nutritionele myopathie?
- Tekort in vit E
- Tekort in selenium
- Tekort in vit D
- Tekort in magnesium

A

B = enkel selenium tekort leidt tot nutritionele myopathie <-> vit E tekort is onvoldoende voor myopathie

59
Q

Wat is geen oorzaak voor toxische myopathie?
a. Hypoglycine A
b. Ionoforen
c. Doxycycline
d. Adelaarsvaren

A

d. Adelaarsvaren

60
Q

Wat is niet juist?
a. Het compartimenteringssyndroom ontstaat door grotere spiervolume waardoor ischemie ontstaat en komt vooral voor bij vleeskippen door het flapperen met vleugels.
b. Het downer syndroom ontstaat wanneer een dier tijdens operatie op 1 zijde ligt
c. Vasculair occlusief syndroom zien we heel vaak bij hypothyroidie
d. Zadeltrombus is een vorm van hypertrofische cardiomyopathie

A

 C = hyperthyroidie = hypertrofische myocardiomyopathie -> trombus

61
Q

Wat is niet juist over myositis?
a. Gangreneuze myositis ontstaat door extreme bespiering waarbij er centraal hypoxie optreedt en anaerobe kiemen zoals clostridium hier kunnen vermeerderen
b. Gasgangreen wordt veroorzaakt door clostridium septicum en maligne oedeem door clostridium perfringens
c. Melanose kan ontstaan door gangreneuze myositis
d. Pyogranulomateuze myositis wordt meestal veroorzaakt door een wondinfectie en bestaat uit nodulaire proliferaties
e. Botryomycose is een pyogranulomateuze ontsteking van hals- en borstspieren bij het paard

A

c. Melanose kan ontstaan door gangreneuze myositis

62
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

62
Q

Wat is juist aangaande eosinofiele myositis en sarcocystis?
a. Alle dieren met sarcocystis hebben eosinofiele myositis
b. Alle dieren met eosinofiele myositis hebben sarcocystis
c. Dit komt bij meerdere diersoorten voor
d. Prevalentie van sarcocystis is 90% bij runderen

A
63
Q

Wat is juist aangaande eosinofiele myositis en sarcocystis?
a. Alle dieren met sarcocystis hebben eosinofiele myositis
b. Alle dieren met eosinofiele myositis hebben sarcocystis
c. Dit komt bij meerdere diersoorten voor
d. Prevalentie van sarcocystis is 90% bij runderen

A

b. Alle dieren met eosinofiele myositis hebben sarcocystis

64
Q

Welke parasieten kunnen spier aantasten?
- Toxoplasma gondii
- Leverbot
- Neospora caninum
- Toxocara canis

A

toxoplasma gondii + neospora caninum

65
Q

Wat is niet juist aangaande kauwspier myositis?
a. Dit is geen pijnlijke aandoening, maar leidt tot moeilijkheden met kauwen
b. Dit is immuungemedieerd waarbij er antistoffen tegen 2M myosine worden aangemaakt
c. Dit is een bilateraal proces
d. Vooral Duitse herders zijn vaak aangetast

A

a. Dit is geen pijnlijke aandoening, maar leidt tot moeilijkheden met kauwen => initieel pijnlijk, dan atrofie

66
Q

Wat is niet juist aangaande myasthenia gravis?
a. Ontstaat vooral bij problemen met de thymus
b. Er worden antistoffen aangemaakt tegen Ach receptor waardoor er geen spiercontractie meer kan optreden
c. Het is gassocieerd met hyperthyroidie
d. Bij de gelokaliseerde vorm zijn enkel slokdarm, gezicht- en farynxspieren aangetast

A

c. Het is gassocieerd met hyperthyroidie = hypothyroidie

67
Q

Wat zijn geen normale veranderingen bij het verouderen?
a. Geel/bruin worden van pezen
b. Kraakbenige metaplasie van de pees
c. Tendinitis van strekpezen

A

c. Tendinitis van strekpezen (wel door overmatig strekken)

68
Q

welke groeiplaat zorgt voor lengte groei?

A

metafysaire groeiplaat onder epifyse (breder dan epifysaire groenplaat)

69
Q

hoe gebeurt endochondrale ossificatie?

A

apoptose chondrocyten -> mineralisatie -> invasie bloedvaten
- primaire trabeculae -> secundaire trabeculae -> tertiaire trabeculae tot in medullaire holte

70
Q

osteochondrose

A

stoornis in endochondrale ossificatie => geen apoptose chondrocyten + geen bloedvat invasie
- oorzaken: genetica, snelle groei, voeding, vasculair, truama, ischemie

71
Q

chondrodysplasie

A

aangeboren aandoening die resulteert in abnormale groei en ontwikkeling van het kraakbeen = gegeneraliseerde osteochondrose = disproportionele dwerggroei
- kleinere poten (alaskan malamute)
- kortere wervellichamen
- korte snuit

72
Q

welke vorm van chondrodysplasie komt voor bij herkauwers?

A

bulldog type:
- dexter + holstein => vleesrassen
- lethaal
- extreem korte poten, uitpuilend hoofd, korte neus en uitstekende onderkaak, tong hangt uit mond, groeiplaten abnormaal = endochondrale ossificatie verstoord
- metacarpus: lengte/dikte <4

hypochondroplasie = verminderde aanmaak kraakbeen

73
Q

osteogenesis imperfecta

A

stoornis in vorming collageen I -> botafwijkingen en botfragiliteit
- dieren klein met sterke plooibaarheid
- gewrichten soepeler
- sclera blauw

74
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

74
Q

osteopetrose (en verschil met osteosclerose)

A

toename botdensiteit
- makkelijk breekbaar
- oorzaak: minder botresorptie genetisch (Na/K pomp verstoord, RANKL mutatie) of verworven (virus)
- cortex dunner
<-> osteosclerose: minder gepaard met gestoorde modellering (verworven post-nataal)

75
Q

congenitale hyperostose

A

biggen geboren met dikke voorporten door overmatige periostale botvorming
- dood binnen enkele dagen na geboorte

76
Q

wat is oorzaak voor chondrodystrofische rassen?

A
  • verschil in activiteit receptor hormonen, matrix componenten of andere factoren die activiteit chondrocyten in
77
Q

syndactylie

A

vergroeide tenen

78
Q

hemimelie

A

onvolledig aangelegd lidmaat -> deel van lidmaat ontbreekt

79
Q

block vertebrae

A

wervellichaam splitst niet op
- toevalsbevinding

80
Q

hemivertebrae

A

wervellichamen onvolledig aangelegd

81
Q

kyfose

A

wervelkolom uitpuiling naar dorsaal

82
Q

epifysiolyse

A

groeiplaat breuk -> vooral in hypertrofische zone

83
Q

is valgus laterale of mediale deviatie?

A

Valgus = X benen = laterale deviatie distale lidmaat
Varus = O benen = mediale deviatie distale lidmaat

84
Q

verschil tussen exostose en osteofyten?

A
  • exostose = focale uitgroei van bot op corticaal bot
  • osteofyten = benige puntige uitgroei van bot thv gewrichten
85
Q

osteoporose

A

meer bot afbraak > bot opbouw door te weinig calcium en vit D

86
Q

osteomalacie/rachitis

A

te weinig mineralisatie (zachter bot) -> gebrek vit D of fosfaat

87
Q

wat veroorzaakt tekort aan Ca bij schaap en varken?

A

schaap: osteoporose
varken: fibreuze osteodystrofie

88
Q

hoe gebeurt remodellering bot?

A
  • activatie: osteoclasten maken botopp vrij
  • resorptie: osteoclasten en macrofagen binden op bot
  • reversie: stop resorptie -> osteoblasten vormen cementlijn (nieuw bot)
  • formatie: nieuw botvorming door osteoblasten (vorming osteoid)
  • mineralisatie
89
Q

wat is de functie van PTH?

A

osteoblasten activeren:
- Ca influx -> contractie osteoblast -> vrij ruimte osteoid
- enzymen -> degradatie osteoid en expositie gemineraliseerd bot
- aantrekken osteoclasten -> botresorptie + vrijstelling Ca

90
Q

wat is de cementlijn?

A

markeert grens tussen bestaand botweefsel en nieuw gevormd botweefsel -> gevormd tijdens botremodellering

91
Q

growth arrest line

A

markeert grens waarbij trabeculair meer transversaal zal lopen ipv longitudinaal door probleem met voeding

92
Q

wat zijn gevolgen ondervoeding op bot?

A
  • tragere endochondrale ossificatie
  • groeiplaat dunner
  • growth arrest line: horizontale laag gevormd ipv longitudinaal bij jonge dieren
  • osteopenie bij volwassen dieren
93
Q

oorzaken osteoporose

A
  • malnutritie
  • disuse
  • hormonaal: minder oestrogeen + meer glucocorticosteroiden
  • seniel: hormonaal of nutritioneel
94
Q

oorzaken osteosclerose

A

overmatige verdichting/verharding van botweefsel -> toename botdichtheid + minder botkwlaiteit
- nutritioneel: fluoride en meer vit D => te weinig afbraak
- meer belasting

95
Q

verschil osteomalacie en rachitis

A

osteomalacie = volwassen dier
rachitis = opgroeiende dier

96
Q

oorzaken osteomalacie

A

tekort aan vit D, calcium of fosfaat in lichaam zorgt voor tekort aan mineralisatie
- vit D nodig voor opname Ca en P uit voeding
- te weinig vit D = vooral schaap
- te weinig P = vooral door langdurige weidebeloop

groeiplaten dikker, manken, gebogen voorpoten

97
Q

fibreuze osteodystrofie

A

verhoogde aanmaak bot dat vervangen wordt door BW -> meer plooibaar
- primair: bijschldklier tumor
- secundaire hyperparathyroidie: door weinig Ca en vit d en veel P in voeding OF door nierinsufficientie (teveel P)
- pseudohyperparathyroidie: vorming PTH-gerelateerd peptide door tumoren

intermitterende stijging PTH -> stijging osteoblasten -> botvorming -> osteoclast -> beenmergstromacel -> fibroblast

98
Q

oorzaak voor vit A intoxicatie

A

levers voederen aan KHD => deformerende cervicale spondylose

99
Q

craniomandibulaire osteopathie

A

bilateraal symmetrische hyperostose mandibula, occipetaal en temporaal bot
- west highland white terriers
- kauwproblemen
- ossificatie weke weefsels in hoek onderkaak -> ankylose
- duurt 1 jaar tot wanneer endochondrale ossificatie stopt
- atrofie masseter

100
Q

hypertrofische osteopathie

A

periostaal nieuw bot thv diafyse en metafyse distale ledematen door ruimte innemend proes in borstkas => lokt vasomotorische reflexen uit -> meer doorbloeding periose > proliferatie bw en periost

101
Q

oorzaken osteonecrose

A
  • idiopathisch (snel groeien)
  • trauma
  • genetisch (legg-calve perthers)
  • cushing = hyperadrenocorticisme
  • tumor in beenmerg
  • osteomyelitis
    = coagulatienecrose van osteocyten en BM cellen (niet botmatrix)
102
Q

hoe gebeurt proces van osteonecrose?

A

indien revascularisatie mogelijk is:
- beenvorming op necrotisch bot
- calcium influx in lacuna van dode osteocyten = wit
- resorptie necrotisch bot
- nieuw been of granulatieweefsel = zwart

indine revascularisatie niet mogelijk: bot sequester

103
Q

legg-calve-perthes

A

avasculaire necrose femurkop
- vooral bij kleine rassen
- Botnecrose ontstaat door ischemie
- Initieel asymptomatisch, later manken

104
Q

infectieuze osteomyelitis

A

inflammatie van bot dat ontstaat in beenmerg
- bacterie: meestal hematogeen aangevoerde of lokale infectie door bijt- of schotwonde
- gist: hematogeen
- virus: veroorzaakt osteosclerose
- vooral bij thv groeiplaat
- voorafgaand trauma geeft verhoogd risico

105
Q

waarom ontstaat infectieuze osteomyelitis vaak thv groeiplaat?

A
  • capillairen die groeikraakbeen invaderen maken sterke bochten waardoor blodvloei stagneert
  • endotheel is gefenestreerd waardoor kiemen kunnen uittreden en fagocyterend systeem niet goed functioneert
  • geen anastomosen dus sneller infarct
  • trauma
106
Q

traumatische fysitis

A

ontsteking van de groeiplaat door trauma door minder vascularisatie
- vooral metafysaire groeiplaat
- geen inflammatie
- vaak spontaan herstel
- gepredisponeerd voor osteomyelitis

107
Q

metafysaire osteopathie

A

bleke zones in spongieus bot van metafyse
- oorzaak niet bekend
- vooral grote rassen
- bilateraal, symmetrisch
- mankheid gepaard met koorts

108
Q

caniene panosteitis

A

ontsteking beenmerg en omringend botweefsel wat leidt tot pijn en zwelling botten
- vooral jonge reuzenrassen
- spontane regressie na nekele maanden
- vooral diafysen lange beenderen van voorpoten aangetast -> verspringende mankheid

109
Q

dia 102

A
110
Q

vit A deficiëntie

A

minder differentiatie osteoblasten + meer osteoclasten
- abnormale schedelgroei -> CZS symptomen
- vnl HK en varkens met uitsluitend graan/hooi
- rat/cavia: abnormaal dentine en email

111
Q

Wat is een onvolledig aangelegd lidmaat?
a. Amelie
b. Hemimelie
c. Micromelie
d. Polydactylie

A

hemimelie

112
Q

Welke stelling is fout
- Rachitis komt voor bij groeiende dieren, terwijl osteomalacie optreedt bij volwassen dieren
- Een paard met een valgus afwijking heeft X-benen
- Fibreuze osteodystrofie is een metabole botstoornis waarbij de osteoblasten geremd worden in de differentiatie tot osteoclasten
- Een osteofyt is een benige (vaak puntige) uitgroei thv een gewricht

A

Fibreuze osteodystrofie is een metabole botstoornis waarbij de osteoblasten geremd worden in de differentiatie tot osteoclasten

113
Q

Welke stelling is correct in verband met rachitis?
We zien microscopisch een verkleining van de groeiplaat bij jonge dieren
Is macroscopisch niet te zien aan het been
Kan ontstaan door onvoldoende UV-blootstelling
Kan ontstaan door een overmaat aan fosfor

A

Kan ontstaan door een overmaat aan fosfor

114
Q

Welke van onderstaande beweringen mbt intervertebrale discus letsels is niet correct?
- Een type II intervertebrale discus hernia wordt geassocieerd met kraakbenige metaplasie.
- Fibreuze metaplasie komt voornamelijk voor bij dieren van middelbare leeftijd.
- Bij een extrusie puilt de nucleus pulposus uit in de annulus fibrosus en het dorsaal ligament.
- Kraakbenige metaplasie komt voor bij chondrodystrofische rassen.

A

Een type II intervertebrale discus hernia wordt geassocieerd met kraakbenige metaplasie.

115
Q

Wat is juist? Acute spiernecrose
Is altijd een gevolg van ischemie
Heeft als gevolg dat de vezels kleiner worden
Is te diagnosticeren door de vrijgekomen spier enzymen
Kan leiden tot een diastolische hartstilstand

A

Is te diagnosticeren door de vrijgekomen spier enzymen

116
Q

Welk type collageen wordt gevormd bij peesregeneratie?
Collageen type II
Collageen type III
Collageen type I
Collageen type V

A

Collageen type III

117
Q

vraag over wat is juist
- tenosynovitis is ontsteking van aanhechtingsplek pees
- regeneratie van pees collageen type 3
- Verkleuring pees enkel bij ouderdom

A

regeneratie van pees collageen type 3

118
Q

verschillen in osteopetrose osteochondrose, wat is fout
Osteoporose in remoddelering
Osteogenesis imperfecta -> collageen I

A

Osteoporose in remoddelering

119
Q

Wat is niet aanwezig bij een degeneratief proces van een gewricht:
Synovitis
Hyperplasie vd synoviumcellen
Pannus
Degeneratie van het gewrichtsvocht

A

pannus

120
Q

myositis ossificans

A

dystrofische mineralisatie na spiernecrose

121
Q

Fibreuze osteodystrofie kan NIET bij:
A. Dier met CNI
B. Vitamine D intoxicatie
C. Bijschildkliertumor
D. ‘All meat syndroom’ hond

A

b. vit D intoxicatie

122
Q

Bacterieel hematogeen infectieuze osteomeylitis heeft de groeiplaats als predilectieplaats vanwege:
A. Capillairen hebben scherpe bochten
B. Sterk lokaal fagocyterend systeem
C. Snelle lokale bloedvloei in de capillairen
D. Revascularisatie is nooit mogelijk na necrose van bot

A

A. Capillairen hebben scherpe bochten

123
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van heupdysplasie?
A. Overvoeding, erfelijk, tekort aan spiermassa rond het heupgewricht
B. Hypertrofie m. pectineus, osteomyelitis, erfelijk
C. Osteomyelitis, erfelijk, overvoeding
D. Tekort aan spiermassa rond het heupgewricht, hypertrofie m. pectineus, tumor in beenmerg

A

A. Overvoeding, erfelijk, tekort aan spiermassa rond het heupgewricht

124
Q

Spieratrofie wordt niet veroorzaakt door:
A. Neurogene oorzaak
B. Malnutritie
C. Verhoogde activiteit
D. Myositis

A

C. Verhoogde activiteit

125
Q

Welke stelling is juist:
A. Gangreneuze myositis ontstaat door het vermeerderen van Clostridium bacteriën in de spier na het binnendringen via een wonde of hematogeen.
B. Gangreneuze myositis ontstaat door de spores van Clostridium bacteriën die via een wonde of hematogeen in de spier terecht komen.
C. Gangreneuze myositis ontstaat door auto-antistoffen tegen de neuromusculaire eindplaat.
D. Gangreneuze myositis ontstaat door een immunologische reactie tegen sarcocysten

A

B. Gangreneuze myositis ontstaat door de spores van Clostridium bacteriën die via een wonde of hematogeen in de spier terecht komen.