ASS: etiologie Flashcards

1
Q

Wat is de evolutie in etiologie (oorzaak) van ASS?

A
  • vroeger: kille opvoeding
  • kritisch kijk op oorzaken: vaccins, eiwitten, regen?
  • heden: neurobiologisch en genetisch onderzoek
    => de precieze oorzaak van ASS moet nog gevonden of bevestigd worden!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zegt neurobiologisch onderzoek over de oorzaak van ASS?

A
  • wordt niet veroorzaakt door een neurodegeneratief proces
  • fysisch opvallend: hersenvolume en schedelomtrek groter
  • neuropsychologisch opvallend:
  • verhoogde dichtheid van neuronen in limbisch systeem (neuronen kleiner)
  • afwijkingen: limbisch systeem, cerebellum, frontale cortex, amygdala
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is synaptic pruning en hoe linken we dit met ASS?

A

= het proces waarbij overtollige synaptische verbindingen in het zenuwstelsel worden geëlimineerd om de efficiëntie van neurale communicatie te verbeteren
- bi ASS zou dit snoeiproces te weinig gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat weten we over ASS en spiegelneuronen?

A

personen met ASS zouden een verminderde werking van de spiegelneuronen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat weten we uit genetisch onderzoek bij ASS?

A
  • erfelijk: ééneiige tweeling, familiale belasting (90%)
  • indien ASS een erfelijkheid zou hebben van 90%, zou ASS moeten dalen in de bevolking
  • multigenetische aandoening onder invloed van meerdere factoren:
  • copy number variants
  • deleties of duplicaties
  • epigenetica:
  • van genotype naar fenotype
  • invloed omgeving? (leeftijd ouders, prematuriteit, IVF, toxische stoffen)
  • veel onderzoek, veel resultaten, weinig sluitend materiaal
  • wisselwerking tussen aanleg en biologische omgeving?
  • verstoorde hersenfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de prevalentie van ASS?

A
  • heel veel verschillende cijfers:
  • van 0.2% tot 6% en meer
  • hulpverlening?: ook kinderen zonder label, maar met een bepaalde nood hebben recht op ondersteuning
  • 4x meer bij jongens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke differentiaaldiagnoses kunnen we linken met ASS?

A
  • hechtingsstoornis
  • taalontwikkelingsstoornis
  • defecten van zintuigen
  • verstandelijke beperking
  • persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit: ASS en hechtingsstoornis?

A
  • gelijkenissen:
  • in zichzelf gekeerd
  • weinig aandacht voor de ander
  • autostimulatie
  • nood aan anamnese (opvoedingssituatie)
  • verschillen:
  • verwaarlozeing
  • wisselende responsiviteit
  • in aanleg aangepaste empathie
  • pleeggezin of behandeling: ‘verdwijnen’ van autistiforme kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit: ASS en STOS

A
  • gelijkenissen:
  • taal- en communicatieproblemen
  • sociaal geïsoleerder
  • verschillen:
  • non-verbale communicatie
  • interactie
  • fantasie (symbolisch spel)
  • geen stereotiep gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit: ASS en defecten van zintuigen?

A
  • doofheid
  • slechtziendheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit: ASS en verstandelijke beperking?

A

verschillen:
- non-verbale communicatie
- harmonisch intelligentieprofiel (algemeen laag)
- minder strakke nood aan voorspelbaarheid en structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit: ASS en persoonlijkheidsstoornis?

A
  • Schizofrenie
  • OCD
  • Psychose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aan de hand van welke 3 theorieën kunnen we ASS beter begrijpen?

A
  • Theory of Mind
  • Executieve functies
  • Centrale Coherentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg uit: Theory of Mind bij ASS?

A
  • personen met ASS zouden een verarmde of zelfs afwezige ToM hebben
  • blijken toch beter te scoren dan verwacht
  • ze hebben wél een ToM, maar kunnen deze moeilijker toepassen in concrete contexten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg uit: executieve functies bij ASS?

A
  • personen met ASS vertonen problemen met gebruik van EF
  • verklaart rigiditeit en stereotiep gedrag
  • begeleiding: aanleren van scripts en stappenplannen (belang van context!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is centrale congruentie?

A

= de natuurlijke tendens van de informatieverwerkingsprocessen om de samenhang tussen meerdere stimuli te zoeken en informatie te kunnen integreren, om dan betekenis te verlenen in de welbepaalde context

17
Q

Leg uit: centrale congruentie bij ASS?

A
  • verliezen zijn vaak in aparte betekenissen en details
  • missen het groter geheel
18
Q

Wat kunnen we besluiten uit onderzoek naar bovenstaande theorieën?

A
  • personen met ASS scoren vaak beter dan verwacht op onderzoek naar ToM, EF of CC, maar vallen dan wel uit in dagdagelijkse situaties
19
Q

Wat is contextblindheid?

A

= de moeite die mensen met autisme hebben om sociale, emotionele en situationele contexten te begrijpen en te interpreteren

19
Q

Hoe speelt contextblindheid een rol bij ASS?

A
  • eerste spontane onbewuste waarnemingsvaardigheden?
  • context scannen en correct inschatten => stimuli interpreteren en betekenis verlenen
  • externe en interne context
  • interpretatie van oneindig veel stimuli: maakt wereld bevattelijk
  • context correct inschatten
  • erg belangrijk in sociale situaties
  • non-verbaal
  • intonatie
  • groepsdynamica
  • scripts
  • onhaalbaar in onze complexe maatschappij
  • constante aanpassing => probleem bij ASS
  • bemoeilijkt de sociale interacties bij ASS
  • trainingsprogramma’s => gecontextualiseerd
  • omgeving:
  • verhelder steeds de context
  • richt aandacht op wisselende betekenissen
  • richt aandacht naar relevante contextgegevens
20
Q

Wat is de rol van omgevingsinvloeden op ASS?

A
  • ASS:
  • interactie tussen aanleg en omgevingsfactoren (risicofactoren in de biologische omgeving)
  • omgeving zoals gezin, school, peers, … ‘geen’ rol in ontstaan
  • omgeving wel rol in omgang met stoornis
  • moeilijke thuissituatie => grotere uiting van kenmerken en minder leerkansen
  • inzicht in stoornis: erg belangrijk
  • culturele achtergrond: oorzaken van de stoornis…
21
Q

Wat zijn risico- en beschermende factoren bij ASS?

A

risicofactoren:
- biologische aard
beschermende factoren
- leefbaar maken, niet neutraliseren
- capaciteiten (compensatie)
- vroege detectie (=> vroege behandeling)
- goede omgang door de omgeving