ADHD: kenmerken Flashcards

1
Q

Wat is het normale verloop van zelfsturing en regulatie?

A
  • jonge kinderen: impulsief en hyperactief
  • vanaf 3j: zelfsturing (rijping frontale hersenzones)
  • gedrag remmen + emoties reguleren
    ** controle over gedrag
    ** sociaal aangepast reageren
    ** aanpassen aan situatie
  • na 3j: tekort aan zelfsturing: hyperactief gedrag, impulsiviteit, moeite met aandacht => hypothese ADHD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ADHD komt steeds vaker voor, modeverschijnsel/hype? Wat zou hier de oorzaak van zijn?

A
  • overdiagnose?: grote impact
  • onderdiagnose?
  • valide diagnose? (geen objectieve ADHD-test)
  • consensus: ernst, moeilijk te behandelen, levenslange invloed
  • geen consensus: oorzaken, behandeling, kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom zou er meer diagnoses gesteld worden?

A
  • meer kennis
  • meer onderzoek
  • betere diagnostische middelen
  • meer toegang tot hulpverlening
  • minder taboe
  • andere definities doorheen de jaren: versoepeling van criteria
  • labelnood?
  • medicatieverkoop?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke zaken worden in acht genomen bij de signalering?

A
  • omgevingsfactoren
  • differentiaaldiagnostiek
  • extremer gedrag is niet altijd een stoornis
  • leeftijdseffect
    => ouders, leerkrachten, hulpverleners belangrijke rol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn gevolgen van een onterechte diagnose van ADHD?

A
  • geen of verkeerd beeld van de mogelijkheden
  • stigma
  • identificatie met diagnose (self-fulfilling prophecy)
  • verkeerde studiekeuze
  • onaangepaste pedagogische maatregelen
  • onterechte behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de historiek van ADHD?

A
  • 1845: ‘The Story Of Fidgety Philip’
  • 1902: eerste congres rond impulsiviteit bij kinderen, moreel probleem
  • jaren ‘30: Charles Bradley
  • lumbale puncties (benzedrine)
  • 1937 trial wetenschappelijk experiment
  • WOII: stimulantia voor soldaten
  • 1955: methylfenidaat wordt ontwikkeld
  • 1960: minimal brain damage => dysfunction
  • 1968: hyperkinetische stoornis (DSM-II)
  • 1987: ADHD (DSM-II-R) tot heden
  • 2013: DSM-V
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ADHD is een samenstelling van verschillende stoornissen, welke?

A
  1. executieve stoornis
  2. motivatiestoornis
  3. tijdsperceptiestoornis
  4. toestandsregulatiestoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt ADHD beschreven in de DSM-V?

A
  • neuro-ontwikkelingsstoornissen
  • elk criterium voorzien van voorbeelden per leeftijd
  • aanvangsleeftijd verhoogd naar 12j (i.p.v. 7j)
  • 6 van de 9 symptomen (vanaf 17j: 5 van de 9 voldoende voor diagnose)
  • onderscheid in ernst
  • ‘specificatie’ i.p.v. subtypes
  • dynamisch karakter van de stoornis
  • evolutie doorheen levensloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de twee hoofdkenmerken, en een derde kenmerk van ADHD?

A
  • aandachtsproblemen
  • hyperactiviteit
  • impulsiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn kenmerken van aandachtsproblemen?

A
  • moeite met aandacht richten en volhouden
  • afgeleid
  • voortdurende sturing nodig
  • beter bij aantrekkelijke taken
  • veel ‘slordigheidsfouten’
  • lijken niet te ‘luisteren’
  • moeite met onthouden en uitvoeren van complexe taken/instructies
  • moeite met organisatie en planning
  • vergeetachtig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kenmerken van hyperactiviteit?

A
  • teveel aan gedrag
  • overbeweeglijk
  • aan één stuk praten
  • antwoorden eruit flappen
  • onderbreken
  • nood aan directe behoeftebevrediging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn kenmerken van impulsiviteit?

A
  • gevolgen moeilijk inschatten
  • onbezonnen handelen vanuit opwelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 3 subtypes van ADHD?

A
  • ADHD-HI (hyperactieve-impulsieve type)
  • ADHD-IA (inattentieve type)
  • ADHD-COM (gecombineerde type)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is observeerbaar gedrag bij ADHD?

A
  • moeite met regels volgen
  • gedrag wordt geleid door omstandigheden
  • volgen moeilijk instructies op
  • verinnerlijking van regels moeizaam
  • chaotisch
  • moeilijk inschatten tijd en gevaren (kicks)
  • moeite in de omgang met anderen
  • hoge emotionele reactiviteit
  • wisselende prestaties
  • stuurloos, doelloos bezig zijn
  • ondanks cognitieve vaardigheden moeilijk inprenten, onthouden, automatiseren
  • onvoorspelbaar
  • veeleisend naar aandacht, overweldigend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan je ADHD vroeg herkennen?

A

moeilijk te herkennen (nadruk op HA)
- huilbaby’s
- veel rommel maken
- druk
- snel afgeleid
- moeilijk temperament
=> moeite met regulatie
- aandachtstekort is vaak pas duidelijk in lager onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kan je ADHD opmerken bij adolescenten?

A
  • moeilijke periode (sowieso)
  • vaak al geschiedenis van negatieve interacties
  • school verlaten (35%)
  • emotionele identiteit
  • aansluiting leeftijdsgenoten
  • goede studie-/beroepskeuze
    ** vaak door gedragsproblemen in verkeerde richting
  • verslaving
  • financiële problemen
17
Q

Hoe kan je ADHD opmerken bij volwassenen?

A
  • wash-out effect
  • meest ervaren problemen:
  • relationeel
  • professioneel
  • financieel
  • planning en organisatie
  • onrustig
  • beperkte realiteitszin
  • presteren en volhouden
    => hyperactiviteit en impulsiviteit minder zichtbaar => innerlijke onrust
    => aandachtsproblemen blijven bestaan
  • blijven sturing nodig hebben
  • leven wordt steeds complexer
18
Q

Wanneer komt ADHD meer tot uiting?

A
  • moeilijke opdrachten
  • veel lawaai/zintuiglijke prikkels
  • ongestructureerde of onbegeleide opdrachten
    => hoge eisen aan de concentratie
19
Q

Wat zijn sterktes van personen met ADHD?

A
  • drive en passie
  • sprankelende persoonlijkheid
  • vrijgevig en sociaal gericht
  • vindingrijk
  • bereid om risico te nemen
  • boeiende gesprekspartner
  • behulpzaam
  • ondernemend en doorzetters
  • hyperfocus
  • gevoel voor humor
  • genieters
  • scherpe intuïtie
  • empathisch
20
Q

Wat is de prevalentie van ADHD?

A
  • 4 tot 6,5%
  • 3:1 jongens:meisjes
  • kenmerken DSM erg geslachtsgebonden
21
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van ADHD doorheen de jaren?

A
  • schoolplicht
  • urbanisatie
  • suiker
  • RED-dieet als medicijn
  • maatschappij is prikkelrijk
22
Q

Uit welke 3 onderdelen halen we de oorzaak (etiologie) van ADHD?

A
  • genetische factoren
  • neuropsychologische en neurobiologische mechanismen
  • omgevingsfactoren
23
Q

Wat is de invloed van genetische factoren op ADHD?

A
  • duidelijke genetische component: 80-90% bij ééneiige tweeling
  • kwetsbare genen ontdekt: kandidaatgenen vooral gelinkt aan dopaminereceptoren
  • zou 0.75 erfelijk bepaald zijn
  • familiale belasting
24
Q

Wat is de invloed van neurobiologisch onderzoek op ADHD?

A
  • afwijkingen: kleiner hersenvolume, corpus callosum, rechter prefrontale cortex, nucleus caudatus, cerebellum
  • verminderd activatieniveau
  • verminderde bloedtoevoer
  • frontale gebieden: EF
25
Q

Wat is de invloed van genetische mechanismen op ADHD?

A
  • verstoring monoaminerge systemen van de fronto-stratiale circuits (verminderde dopamine: receptoren?)
  • interactie genen en de omgeving
  • rijpingstoornis?
  • kwetsbaarheid
26
Q

Op welke vlakken heeft neuropsychologie een invloed op ADHD?

A
  • inhibitie
  • EF
  • motivatie
  • tijdsperceptie
  • toestandsregulatie
27
Q

Wat zijn kenmerken van ADHD bij meisjes?

A
  • aandacht:
  • dagdromen
  • passief
  • moeite met organiseren
  • vergeetachtig
  • prestatieangst (faalangst) bij examens
  • begrijpt instructies verkeerd
  • luistert niet
  • heeft moeite om voorrang te geven aan wat het belangrijkst is
  • heeft moeite om van de ene op de andere activiteit over te gaan
  • heeft moeite om dingen af te maken
  • trager tempo
  • heeft moeite om van focus te veranderen
  • maakt slordigheidsfouten
  • afgeleid
  • hyperactiviteit/impulsief
  • weinig verzorgd uiterlijk
  • moeite om vriendinnen te maken/te behouden
  • onrijp
  • leert niet van fouten/ervaringen
  • gebrek aan zelfcontrole
  • risicogedrag (drugs, alcohol, seksueel)
  • durvers
  • praatdrang en luidruchtig
  • overdreven sociaal gedrag
  • rommelig
  • fidgen
  • dominant en overweldigend
  • emotionele overreacties
  • ontvlambaar
  • veranderlijk humeur
  • snel geïrriteerd en gefrustreerd
  • weinig motivatie
  • clownesk gedrag
28
Q

Wat zijn risciofactoren op kindniveau?

A
  • geboortecomplicaties
  • prematuriteit/dysmaturiteit
  • genetische overerving (genen? epigenetica?)
  • invloeden tijdens de zwangerschap: alcohol, nicotine, foetale stress, ‘slechte invloeden’ (vb. bepaalde stoffen)
29
Q

Wat zijn risicofactoren op omgevingsniveau?

A
  • leeftijdseffect
  • relatieproblemen partners
  • conflicten tussen ouder en kind
  • faalervaring als ouder
  • aanwezigheid psychische en/of psychiatrische problemen bij (één van) de ouders
  • lage SES, eenoudergezin, sociaal isolement
  • mishandeling, misbruik, verwaarlozing
30
Q

Wat zijn beschermende factoren op niveau van het gezin en de omgeving bij ADHD?

A
  • pedagogische vaardigheden
  • vroege diagnose
  • voldoende kennis
  • ondersteuning vanuit de hulpverlening
  • onvoorwaardelijke aanvaarding van kind/jongere
31
Q

Wat zijn beschermende factoren op niveau van het kind bij ADHD?

A
  • capaciteiten
  • leerbaarheid
  • motivatie
  • veerkracht
32
Q

Waar wordt ADHD mee geassocieerd?

A
  • vaak overlap met: oppositionele gedragsstoornis, leerproblemen/stoornissen, angst- en stemmingsstoornissen, slaapproblemen, motorische problemen, taalproblemen en ASS
  • complexer
  • link verslaving
  • link criminaliteit
  • slechts 30% ‘zuivere’ ADHD
33
Q

Wat weten we over differentiaal diagnoses bij ADHD?

A
  • herkenbare kenmerken ook in andere stoornissen
  • hoge associatie: moeilijk
  • somatische oorzaken uitsluiten
  • geassocieerde stoornissen aanvaard