9 - Tegenwoordige tijd van werkwoorden op -ire Flashcards
horen, voelen, smaken, ruiken
sentire
stijgen, klimmen, opstappen
salire
nu (2)
ora
adesso
te voet
a piedi
applaudisseren
applaudire
het hoofdkussen
il cuscino
amuseren
divertire
de kleinzoon / de kleindochter (2)
il nipote / la nipote
il nipotino / la nipotina
ontsnappen, weglopen
fuggire
Opgepast!
Attenzione!
waarschuwen
avvertire
de lift
l’ascensore (m)
de trap / de trappen
la scala / le scale
volgen
seguire
het wetboek
il Codice
de beschuldigde (m/v)
l’accusato (m) / l’accusata (f)
tot laat
fino a tardi
de brandweer
i Vigili del Fuoco (m)
achtervolgen
inseguire
het chocolaatje
il cioccolatino
de kabelbaan
la funivia
de clown
il pagliaccio
luisteren naar
ascoltare
snel
veloce
verbranden
scottare
berispen, uitschelden, schreeuwen
sgridare
de cd
il CD [tʃiˈdi]
de geest
lo spirito
zeker
di sicuro
een handje helpen
dare una mano
Goed idee!
Buona idea! (f)
uit het hoofd
a memoria (f)
de forel
la trota
de stroom (rivier en elektriciteit)
la corrente
overdag
di giorno
de aardbei
la fragola
met moeite
con fatica (f)
in feite, namelijk
in fatti
slapen als een blok
dormire come un ghiro
het gebed
la preghiera
