9 - Tegenwoordige tijd van werkwoorden op -ire Flashcards
1
Q
horen, voelen, smaken, ruiken
A
sentire
2
Q
stijgen, klimmen, opstappen
A
salire
3
Q
nu (2)
A
ora
adesso
4
Q
te voet
A
a piedi
5
Q
applaudisseren
A
applaudire
6
Q
het hoofdkussen
A
il cuscino
7
Q
amuseren
A
divertire
8
Q
de kleinzoon / de kleindochter (2)
A
il nipote / la nipote
il nipotino / la nipotina
9
Q
ontsnappen, weglopen
A
fuggire
10
Q
Opgepast!
A
Attenzione!
11
Q
waarschuwen
A
avvertire
12
Q
de lift
A
l’ascensore (m)
13
Q
de trap / de trappen
A
la scala / le scale
14
Q
volgen
A
seguire
15
Q
het wetboek
A
il Codice
16
Q
de beschuldigde (m/v)
A
l’accusato (m) / l’accusata (f)
