9. Het Consult En Daarna Flashcards

1
Q

Fasen consult

A
  1. Zorgverlener gaat werkrelatie aan met patiënt
  2. Zorgverlener probeert te achterhalen wat reden is van het consult
  3. Zorgverlener onderzoekt de patiënt (vraaggesprek en/of lichamelijk onderzoek)
  4. Zorgverlener en/of patiënt bespreken de aandoening
  5. Zorgverlener en/of patiënt bespreken verdere behandeling of aanvullend onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gezamenlijke besluitvorming - stappen

A

Keuze: patiënt informeren dat en meerdere behandelingsopties zijn

Opties: gedetailleerde informatie over verschillende opties

Beslissing: ondersteunen afwegen voor- en nadelen en besluitvormi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Factoren van invloed op consult

A

Werkrelatie en samenwerking

Communicatievaardigheden zorgverlener

Eigenschappen zorgverlener

Taalgebruik zorgverlener

Taal en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschillende doelstellingen kunnen impact hebben op hoeveelheid en soort
informatie die gedeeld wordt:

A

Zorgverleners focust op louter medische informatie;

Patiënt voelt zich niet begrepen in eigen bezorgdheden;

Patiënt gaat minder delen; waardoor zorgverlener mogelijk belangrijke informatie
mist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Reflectie

A

parafraseren en herformuleren van gevoelens patiënt om empathie en
begrip te tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Spiegelen

A

herhalen van sleutelwoorden of laatste woorden van patiënt,
uitnodiging om verdere informatie te delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Patroonherkenning

A

patronen van symptomen vergelijken met ziekteprototypen van de zorgverlener. Goede manier om eenvoudige diagnoses te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gebruik heuristieken

A

intuïtieve beslissingen gemaakt op basis van beschikbare
vuistregels (meest vatbaar voor biases)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschikbaarheidsbias

A

sneller diagnosticeren van ziekte die meer ‘paraat’ is in het
geheugen (bv. op basis van eerdere diagnoses, diagnoses collega’s, media)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Representativiteitsbias

A

diagnose maken o.b.v. veralgemeningen van
ziekteprototypes van de arts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ankerheuristiek

A

diagnose maken o.b.v. enkele bron van informatie, zonder andere
informatie te overwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Confirmatiebias

A

selectief informatie zoeken en opnemen die initiële diagnose
bevestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Overmoedigheidsbias

A

actief verwerpen van alternatieve diagnoses door overmoed
in eigen initiële besluitvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Slechtnieuwsgesprek

A

gesprek tussen zorgverlener en patiënt (en/of naasten) waarin
‘slecht nieuws’ gegeven wordt (bv. ernstige diagnose en/of slechte prognose)

Zeer stressvol voor patiënt én zorgverlener

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

SPIKES-model slechtnieuwsgesprek

A
  1. Het gesprek voorbereiden
  2. De perceptie van patiënt evaluaren
  3. Een uitnodiging van de patiënt krijgen
  4. Kennis en informatie verstrekken
  5. Omgaan met emoties van patiënt door empathische reacties
  6. Strategie en samenvatting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Compliantie

A

opvolgen adviezen zorgverlener (biomedisch perspectief;
paternalistisch)

17
Q

Adherentie

A

= opvolgen adviezen vanuit meer gelijkmatige relatie patiënt-
zorgverlener (rekening houden met individuele- of omgevingsfactoren)

18
Q

Concordantie

A

= gezamenlijk bereikte overeenkomst nadat patiënt volledig
geïnformeerd is over voor- en nadelen gedrag (gezamenlijke besluitvorming)

19
Q

Zelfcontrolestrategieën

A

Leren gepaste doelen stellen
Zelfmonitoringsvaardigheden
Doelen opschrijven

20
Q

Motiverende strategieën

A

Graduele/stapsgewijze vooruitgang
Gebruik maken van sociale steun
Zelfbeloning bij succes

21
Q

Verschillende paradigma’s of benaderingen ten opzichte van aanpassing:

A

Medisch perspectief: symptoomreductie of fysieke aanpassing

Psychologisch perspectief: emotioneel welzijn, afwezigheid van lijden, cognitieve adaptatie, psychiatrische morbiditeit

Biopsychosociaal perspectief: sociale aanpassing en dagelijks functioneren

22
Q

Gefaseerde ziekterespons model Morse & Johnson

A

Fase 1: Onzekerheid.
Fase 2: Ontwrichting.
Fase 3: Streven naar herstel.
Fase 4: Herstel van welzijn.

23
Q

Fasen rouwverwerking

A

Fase 1: Ontkenning.
Fase 2: (onderdrukte) woede.
Fase 3: Onderhandeling.
Fase 4: Depressie.
Fase 5: Aanvaarding.

24
Q

5 domeinen van posttraumatische groei:

A

Verbeterde persoonlijke relaties

Meer waardering voor het leven

Gevoel van toegenomen persoonlijke kracht

Hogere mate van spiritualiteit

Verandering in persoonlijke waarden, prioriteiten en doelen

25
Q

Macht tijdens het consult

A
  • zorgverlener centraal -> paternalisme
  • Patiënt centraal -> consumentisme
  • tussen beide : gezamelijke besluitvorming
26
Q

Verschillende doelstellingen kunnen impact hebben op hoeveelheid en soort
informatie die gedeeld wordt:

A
  1. Zorgverleners focust op louter medische informatie;
  2. Patiënt voelt zich niet begrepen in eigen bezorgdheden;
  3. Patiënt gaat minder delen; waardoor zorgverlener mogelijk belangrijke informatie mist
27
Q

Communicatievaardigheden van zorgverlener net zo belangrijk als vakkennis voor
tevredenheid van patiënten

A
  • Grotere tevredenheid over verloop consult
  • Meer informatie gedeeld
  • Meer vertrouwen in het omgaan met ziekte (zelfeffectiviteit)
  • Minder emotioneel lijden
28
Q

Uitdrukken waarschijnlijkheidsvoorspellingen

A

Verbale uitdrukkingen moeilijker te interpreteren en meer bedreigend

‘1 op X’ meer bedreigend dan %

29
Q

Verschillende manieren om tot medische besluitvorming te komen:

A
  • hypothese toetsen
  • patroonherkenning
  • gebruik heuristieken
30
Q

Verschillende benaderingen therapietrouw

A
  • compliantie
  • adherentie
  • concordantie
31
Q

redenen therapietrouw

A

Patiëntgerelateerde factoren

Aandoeningsgerelateerde factoren

Behandelingsgerelateerde factoren

Sociaaleconomische factoren

Systeemgerelateerde factoren

32
Q

Ley’s model therapietrouw

A
  • inzicht
  • onthouden
  • tevredenheid
  • therapietrouw
33
Q

Doorvoeren gedrags-/leefstijlveranderingen

A
  • Ontwikkelen zelfcontrolestrategieën
  • Terugvalpreventie
  • Gebruik van motiverende strategieën
  • Van verandering een gewoonte maken