6. Stress Flashcards

1
Q

Verschillende benaderingen stress

A
  1. Stress als reactie op een externe stimulus
  2. Stress als lichamelijke of fysiologische reactie
  3. Stress als transactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stress als reactie op stimulus

A

Focus op stressoren (= externe potentieel stressvolle gebeurtenissen of stimuli)
Onderzoek gericht op identificeren en objectief meten van stressoren en bepalen
impact van deze gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verschillende soorten stressoren

A
  1. Catastrofale gebeurtenissen (bv. pandemie, aardbevingen, overstromingen, etc.)
  2. Belangrijke levensgebeurtenissen (bv. werkloosheid, ziekte, overlijdens, etc.)
  3. Dagelijkse bekommernissen/frustraties (bv. financiële zorgen, ruzie met partner,
    werkstress, etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stress sensitisatie hypothese

A

vaak vastgestelde lineaire relatie tussen ervaren
stressoren en mentale en fysieke gezondheidsproblemen
Hoe meer stressoren iemand heeft meegemaakt, hoe groter de kans op gezondheidsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stress inoculatie hypothese

A

recente inzichten tonen curvilineaire (U-vormige)
relatie tussen ervaren stressoren en mentale en fysieke gezondheidsproblemen
Ervaring met ‘gematigd’ aantal stressoren leidt tot betere gezondheidsuitkomsten,
in vergelijking met geen of veel ervaren levensgebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beperkingen stress als stimulus

A
  • Focus enkel op externe stimuli, niet persoonlijke ervaringen
  • Kan verband tussen stressoren en gezondheid aantonen, maar niet verklaren
  • Geen aandacht voor individuele verschillen: niet iedereen reageert op dezelfde
    manier op gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stress als lichamelijke reactie

A

Focus op neurologische, biologische en fysiologische processen bij stress en invloed
op mogelijke ziekten
“Stress als de niet-specifieke respons van het organisme op verstoring van lichamelijke homeostase” (Hans Selye)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Allostase

A

anticipatief regulerend vermogen om tegemoet te komen aan vereisten
van omgeving en terug te keren naar staat van homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fysiologische stress respons

A

Mobilisatie van energie
Verhogen spierspanning, bloeddruk, ademhaling
Onderdrukken van spijsvertering
Onderdrukken van groei
Onderdrukken voortplanting
Kortstondig versterken immuunsysteem
Verhogen van cognitieve alertheid, aandacht, geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Activatie autonoom zenuwstelsel

A
  • Stress is activatie sympatisch zenuwstelsel
  • Verhogen ‘arousal’ waardoor fight-or-flight reactie ontstaat
  • Afgifte catecholaminen adrenaline &
    noradrenaline
    (Sympathisch-adrenomedullaire systeem;
    SAM)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HPA-systeem

A
  • SAM-systeem kortdurend
  • Hypothalamus-hypofyse-bijnier (HPA) systeem zorgt voor langer durende reactie respons
  • Afgifte van glucocorticoïden (cortisol) in
    bijnierschors
  • Remt opname glucose en vet in weefselcellen,
    zodat het gebruikt kan worden als energie
  • Remt werking immunsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

allostatic load of allostatische overbelasting

A

Fysiologische systemen worden overbelast als gevolg van herhaalde acute stress of chronische stress waardoor terugkeer naar homeostatis steeds moeilijker wordt (allostatic load of allostatische overbelasting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Langdurig verhoogde cortisolwaarden
geassocieerd met:

A

Onderdrukking immunsysteem
Toegenomen LDL-cholesterol &
vorming plaques
Veroudering
Depressie
Ziekte van Cushing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Langdurige afgifte adrenaline en
noradrenaline geassocieerd met:

A

Verhoogde bloeddruk
Vorming van tromboses
Hartritmestoornissen
Slaapproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beperkingen stress als fysiologische reactie

A

Geen aandacht voor individuele verschillen: niet iedereen reageert op dezelfde manier op gebeurtenissen

Niet-specifieke respons → beleving van verschillende stressoren (bv. fysieke versus psychologische) compleet anders

Verklaring voor directe relatie tussen stress-gezondheid; maar niet noodzakelijk voor
de indirecte relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stress als transactie

A

Stress is subjectieve ervaring -> of een stressor al dan niet als stressvol wordt
ervaren is een kwestie van beoordeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Stress is resultaat van dynamische interactie (transactie) tussen…

A
  • Externe of interne gebeurtenissen (stressoren)
  • Iemands persoonlijke eigenschappen en beoordelingen
  • Interne of externe hulpmiddelen waarover iemand beschikt

Transactionele stressmodel van Richard Lazarus

18
Q

Primaire beoordeling - Verschillende soorten beoordelingen

A
  • Situatie beoordelen als gunstig / irrelevant (positieve of
    neutrale gebeurtenis)
  • Situatie beoordelen als verlies (schade of mislukking heeft reeds plaatsgevonden)
  • Situatie beoordelen als bedreiging (verwachting van toekomstige schade)
  • Situatie beoordelen als uitdaging (kans voor persoonlijke groei)
19
Q

Secundaire beoordeling

A

Samen met primaire beoordeling, zal er een inschatting plaatsvinden van hulpmiddelen en eigen vermogen om met een stressor om te gaan -> inschatting vermogen tot coping

Ingeschatte hulpmiddelen kunnen intern of extern zijn

20
Q

Eustress

A

Eustress = stess die gepaard gaat met overwegend positieve gevoelens, positieve
spanning, betere prestaties of een toestand van gezondheid

21
Q

Distress

A

Distress = stess die gepaard gaat met overwegend negatieve gevoelens, negatieve
spanning, slechtere prestaties of een verstoring van lichamelijke toestand

22
Q

Wet van Yerkes - Dodsen

A
  • Een bepaald niveau van arousal (= spanning als gevolg van stress) kan positieve impact hebben op prestaties
  • Te weinig en te veel stress zullen negatieve
    impact hebben op prestaties
  • Optimale spanningsniveau afhankelijk van persoon en uit te voeren taak
23
Q

Type a persoonlijkheid

A

gerelateerd aan toegenomen
hart- en vaatziekten

=>
Competitiegeest
Gedreven
Gehaast gedrag
Gemakkelijk geërgerd
Ongeduldig
Vijandigheid

24
Q

Coping

A

Coping is een dynamisch proces van cognitieve, emotionele en gedragsmatige reacties die ontstaan uit primaire en secundaire beoordelingen en die gericht zijn op het verminderen van de invloed van een feitelijke of subjectief ervaren stressor

25
Q

Functies coping

A
  1. Effect van schadelijke externe omstandigheden verminderen
  2. Tolereren of zich aanpassen aan stressvolle gebeurtenissen
  3. Behouden van een positief zelfbeeld
  4. Behouden van emotioneel evenwicht en het verminderen van emotionele
    impact van stress
  5. Behouden van bevredigende relatie met de omgeving en met anderen
26
Q

Opdeling dimensies van coping

A
  1. Probleem-gerichte coping
  2. Emotie-gerichte coping
  3. Vermijdende coping
27
Q

Probleem - gerichte coping

A

actieve coping gericht op het verminderen van de eisen van een stressor of het vergroten van de eigen mogelijkheden om met de stressor om te gaan (

28
Q

Emotie - gerichte coping

A

Emotie-gerichte coping = actieve coping gericht op het omgaan met gedachten en gevoelens die stressor oproept (bv. accepteren, emotionele steun inroepen, mediteren)

29
Q

Vermijdende coping

A

Vermijdende coping = passieve coping gericht op het vermijden of minimaliseren van een stressor (bv. situatie vermijden, afleiding zoeken, middelengebruik)

30
Q

Directe effecten hypothese

A

sociale steun is gunstig, ongeacht ervaren stress
Sociale steun kan gezond gedrag zoals stoppen met roken of therapietrouw
bevorderen
Sociale steun if gerelateerd aan hoger psychosociaal welzijn bij zowel gezonde als
ongezonde populaties (ook wanneer gecontrolleerd voor ervaren stress)

31
Q

Bufferingshypothese

A

Bufferingshypothese = sociale steun beschermt tegen de negatieve effecten van stress

Ervaren sociale steun zorgt voor positievere resultaatverwachtingen en beoordelingen bij stressvolle gebeurtenissen
Sociale steun kan proactieve coping stimuleren

32
Q

PTSS

A

Stoornis die een reactie vormt op het ervaren van een traumatische gebeurtenis = ervaring waarbij er ernstige dreiging aanwezig was voor de fysieke integriteit en het leven van de persoon zelf of iemand anders (bv. ongeluk, natuurrampen, oorlog, …)

33
Q

Type I traumatische gebeurtenissen:

A

Type I traumatische gebeurtenissen: gebeurtenissen die éénmalige acuut
optreden, onverwacht zijn en van korte duur (bv. ongeluk, getuigen zijn van overlijden)

34
Q

Type II traumatische gebeurtenissen

A

herhaalde traumatisering

35
Q

Symptomen ptss

A

Herbeleving van traumatische gebeurtenis (bv. terugkerende dromen, flashbacks, plotse
angstaanvallen, …)

Vermijden van stimuli die in verband staan met trauma (bv. specifieke mensen of locaties
vermijden, onvermorgen trauma te herinneren, verminderd toekomstperspectief, …)

Langdurige symptomen van spanning die niet aanwezig was voor het trauma
(bv. slaapproblemen, prikkelbaarheid, moeilijk kunnen concentreren)

36
Q

Burnout

A

Toestand van mentale en fysieke uitputting ten gevolge van chronische stress
Vaak gezien als resultaat van langdurige, chronische beroepsmatige stress

37
Q

Kernsymptomen burnout

A
  • Fysieke, mentale en emotionele uitputting; gebrek aan energie
  • Depersonalisatie of cynisme; afstandelijke en cynische houding t.o.v. werk of
    collega’s
  • Verminderd gevoel persoonlijke prestaties en verminderde effectiviteit in het werk
38
Q

Job demands resources model

A
  • Werkgerelateerde stressoren
  • Werkgerelateerde bronnen
  • persoonlijke bronnen
39
Q

SAM

A

Sympathisch-adrenomedullaire systeem

40
Q

Algemeen aanpassingssyndroom fases

A
  • alarmfase
  • weerstandsfase
  • uitputtingsfase
41
Q

alarmfase

A
  • stressvolle verandering
  • shockfase
  • countershock