3. Gedragsmodellen Flashcards

1
Q

Naieve gedragsmodellen

A
  1. Lege-vatenmodel
  2. Tijdbommodel
  3. Goliathmodel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Invloeden op gezondheidsgedrag

A
  1. Individuele gedragsdeterminanten
  • Distale factoren
  • Proximale factoren
  1. Complexe gedragsmodellen
    - Statistische modellen
    - Gefaseerde modellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Distale factoren

A

Externe (stabiele) factoren die indirect op gedrag inwerken door een invloed op andere, meer proximale factoren
(bv. SES, persoonlijkheid, locus of
control, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Proximale factoren

A

Specifieke opvattingen, attitudes en
overtuigingen die rechtstreeks
gedrag beïnvloeden
(bv. attitudes, gezondheidscognities,
zelfeffectiviteit, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mediërende factoren

A

Factoren die verband tussen twee variabelen kunnen verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Modererende factoren

A

Factoren die verklaren in welke omstandigheden een relatie tussen twee andere variabelen kan bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Individuele gedragsdeterminanten

A
  1. Persoonlijkheid
  2. Locus of control
  3. Gezondheidsmotivatie
  4. Zelfdeterminatietheorie
  5. Sociale invloeden
  6. Attitudes
  7. Risico perceptie en onrealistisch optimisme
  8. Zelfeffectiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Locus of control

A

Locus of Control (LoC) = toeschrijven van verantwoordelijkheid en controle over
bepaalde gebeurtenis (te onderscheiden van objectieve oorzaak!)
Zichzelf (interne LoC)
Externe factoren (externe LoC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Health locus of control

A

Health Locus of Control (LoC) = toeschrijven van verantwoordelijkheid en controle over
ziekte en gezondheid
Intern (het individu als belangrijkste determinant)
Extern/toeval (externe factoren zoals geluk of toeval als belangrijkste determinant)
Gezaghebbende andere (arts of zorgpersoneel als belangrijkste determinant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dispositioneel pessimisme

A

dispositioneel pessimisme = stabiele overtuiging van geringe controle en neiging om negatieve resultaten te verwachten -> minder intentie tot gezondheidsgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociale normen die goedkeuring/afkeuring van bepaald gedrag suggereren:

A
  1. Injuctieve normen
    = normen die beschrijven wat gedaan zou moeten worden
    (wat de wetten/regels zijn rond bepaald gedrag)
  2. Descriptieve normen
    = normen op basis van gedrag dat populair is (wat anderen doen)
  3. # Subjectieve normennormen op basis van ervaren verwachtingen/meningen van
    anderen (wat anderen denken dat ik moet doen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Attitudes - componentmodel

A
  1. Cognities
    =Opvattingen over object (bv Ik weet dat roken slecht is voor mijn gezondheid)
  2. Emoties
    = Gevoelens ten aanzien van object (bv Roken geeft mij een fijn gevoel en
    het helpt om stress te verminderen)
  3. Gedrag(sintenties)
    = Vooringenomen handelingen ten opzichte van object (bv Ik zou
    eigenlijk toch eens moeten stoppen met roken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ambivalentie

A

Mensen kunnen uiteenlopende en soms tegenstrijdige attitudes hebben rond eenzelfde object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dissonantie

A

Dissonantie = spanning of ongemak door tegenstrijdigen of inconsistente attitudes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onrealistisch optimisme

A

Onrealistisch optimisme of optimisme bias = inschatting dat kans op een ernstige
gebeurtenis kleiner is dan kans op positieve gebeurtenis

Mensen onderschatten of negeren eigen risico bij ongezond gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Redenen onrealistisch optimisme

A
  1. Gebrek aan persoonlijke ervaringen
    (bv. Ik ken geen enkele roker die gestorven is aan kanker)
  2. Opvatting dat probleem door individuele handelingen kan voorkomen worden
    (bv. Ik zal geen kanker krijgen, want ik ga regelmatig sporten)
  3. Opvatting dat probleem niet zal voorkomen als het in het verleden nog niet is
    gebeurd (bv. Ik rook al 20 jaar en ik heb nog altijd geen kanker)
  4. Opvatting dat probleem zeldzaam is
17
Q

Zelfeffectiviteit

A

Zelfeffectiviteit = geloof in eigen vermogen tot organiseren en realiseren van gedrag, noodzakelijk om bepaalde uitkomst te bereiken

18
Q

Zelfeffectiviteit belangrijke voorspeller voor initiëren en volhouden gedragsverandering:

A
  • Hogere persoonlijke doelen
  • Positieve resultaatverwachting
  • Verminderde stress en nervositeit rond gedragsverandering
  • Meer doorzettingsvermogen bij tegenslag of herval
19
Q

Statistische gedragsmodellen

A
  • Health Belief model
  • Theory of Reasoned Action
  • Theory of Planned Behavior
20
Q

Health - belief model

A

Basisassumptie: ingeschatte dreiging (risico perceptie) + afweging van voor- en nadelen van gedragsverandering (beslissingsbalans) zullen samen bepalen of we gedrag veranderen

Cues voor handelen en gezondheidsmotivatie werden later aan het model toegevoegd (1970s)

21
Q

Theorty of planned behaviour

A

= TPB

Basisassumptie: meest proximale voorspeller is intentie tot gedrag

Intentie bepaald door:
- Attitude (hoe belangrijk vind ik het gedrag?)
- Subjectieve norm (hoe belangrijk vinden anderen het gedrag?)
- Vermeende gedragscontrole of perceived behavioural control (kan ik het gedrag controleren?)

22
Q

Gefaseerde modellen van gezondheidsgedrag

A

Proberen gedragsverandering over de tijd heen in kaart te brengen
Gaan ervan uit dat verandering steeds in fasen verloopt; elke fase moet doorlopen worden om tot duurzame verandering te komen

  • Transtheoretisch model
  • Precaution Adoption Process model
  • Health Action Process Approach
23
Q

Transtheoretisch model

A

Fases:
1. Precontemplatiefase
2. Contemplatiefase
3. Voorbereidingsfase
4. Handelingsfase
5. Onderhouden/in stand houden

  1. Terugval
24
Q

PAMP

A

Precaution adaption process-model

  1. Niet bewust v probleem
  2. Niet betrokken
  3. Overweegt al dan niet te handelen
  4. Besluit niette handelen
  5. Besluit te handelen
  6. Handelen
  7. In stand houden
25
Q

HAPA

A

Health action process approach model

  • Poging om intentie-gedrag kloof te overbruggen
  • Hybride model (zowel statistisch als gefaseerd)
  • Onderscheid pre-intentionele motivatiefase en post-intentionele volitiefase
  • Focus op rol zelfeffectiviteit bij het initiëren én in stand houden van gedrag
  • Belang volitie
26
Q

Volitie

A

Proces van bewuste planning om intentie om te zetten in handelen
Creëren van concrete actieplannen (wat, waar, wanneer, hoe) = Implementatie-
intenties

27
Q

Lege vatenmodel

A

Informatie -> attitudeverandering -> gedragsverandering

28
Q

Tijdbommodel

A

Angst -> attitudeverandering -> gedragsverandering

29
Q

Goliathmodel

A

Macht -> attitudeverandering -> gedragsverandering