3. Gedragsmodellen Flashcards
Naieve gedragsmodellen
- Lege-vatenmodel
- Tijdbommodel
- Goliathmodel
Invloeden op gezondheidsgedrag
- Individuele gedragsdeterminanten
- Distale factoren
- Proximale factoren
- Complexe gedragsmodellen
- Statistische modellen
- Gefaseerde modellen
Distale factoren
Externe (stabiele) factoren die indirect op gedrag inwerken door een invloed op andere, meer proximale factoren
(bv. SES, persoonlijkheid, locus of
control, …)
Proximale factoren
Specifieke opvattingen, attitudes en
overtuigingen die rechtstreeks
gedrag beïnvloeden
(bv. attitudes, gezondheidscognities,
zelfeffectiviteit, …)
Mediërende factoren
Factoren die verband tussen twee variabelen kunnen verklaren
Modererende factoren
Factoren die verklaren in welke omstandigheden een relatie tussen twee andere variabelen kan bestaan
Individuele gedragsdeterminanten
- Persoonlijkheid
- Locus of control
- Gezondheidsmotivatie
- Zelfdeterminatietheorie
- Sociale invloeden
- Attitudes
- Risico perceptie en onrealistisch optimisme
- Zelfeffectiviteit
Locus of control
Locus of Control (LoC) = toeschrijven van verantwoordelijkheid en controle over
bepaalde gebeurtenis (te onderscheiden van objectieve oorzaak!)
Zichzelf (interne LoC)
Externe factoren (externe LoC)
Health locus of control
Health Locus of Control (LoC) = toeschrijven van verantwoordelijkheid en controle over
ziekte en gezondheid
Intern (het individu als belangrijkste determinant)
Extern/toeval (externe factoren zoals geluk of toeval als belangrijkste determinant)
Gezaghebbende andere (arts of zorgpersoneel als belangrijkste determinant)
Dispositioneel pessimisme
dispositioneel pessimisme = stabiele overtuiging van geringe controle en neiging om negatieve resultaten te verwachten -> minder intentie tot gezondheidsgedrag
Sociale normen die goedkeuring/afkeuring van bepaald gedrag suggereren:
- Injuctieve normen
= normen die beschrijven wat gedaan zou moeten worden
(wat de wetten/regels zijn rond bepaald gedrag) - Descriptieve normen
= normen op basis van gedrag dat populair is (wat anderen doen) - # Subjectieve normennormen op basis van ervaren verwachtingen/meningen van
anderen (wat anderen denken dat ik moet doen)
Attitudes - componentmodel
- Cognities
=Opvattingen over object (bv Ik weet dat roken slecht is voor mijn gezondheid) - Emoties
= Gevoelens ten aanzien van object (bv Roken geeft mij een fijn gevoel en
het helpt om stress te verminderen) - Gedrag(sintenties)
= Vooringenomen handelingen ten opzichte van object (bv Ik zou
eigenlijk toch eens moeten stoppen met roken)
Ambivalentie
Mensen kunnen uiteenlopende en soms tegenstrijdige attitudes hebben rond eenzelfde object
Dissonantie
Dissonantie = spanning of ongemak door tegenstrijdigen of inconsistente attitudes.
Onrealistisch optimisme
Onrealistisch optimisme of optimisme bias = inschatting dat kans op een ernstige
gebeurtenis kleiner is dan kans op positieve gebeurtenis
Mensen onderschatten of negeren eigen risico bij ongezond gedrag
Redenen onrealistisch optimisme
- Gebrek aan persoonlijke ervaringen
(bv. Ik ken geen enkele roker die gestorven is aan kanker) - Opvatting dat probleem door individuele handelingen kan voorkomen worden
(bv. Ik zal geen kanker krijgen, want ik ga regelmatig sporten) - Opvatting dat probleem niet zal voorkomen als het in het verleden nog niet is
gebeurd (bv. Ik rook al 20 jaar en ik heb nog altijd geen kanker) - Opvatting dat probleem zeldzaam is
Zelfeffectiviteit
Zelfeffectiviteit = geloof in eigen vermogen tot organiseren en realiseren van gedrag, noodzakelijk om bepaalde uitkomst te bereiken
Zelfeffectiviteit belangrijke voorspeller voor initiëren en volhouden gedragsverandering:
- Hogere persoonlijke doelen
- Positieve resultaatverwachting
- Verminderde stress en nervositeit rond gedragsverandering
- Meer doorzettingsvermogen bij tegenslag of herval
Statistische gedragsmodellen
- Health Belief model
- Theory of Reasoned Action
- Theory of Planned Behavior
Health - belief model
Basisassumptie: ingeschatte dreiging (risico perceptie) + afweging van voor- en nadelen van gedragsverandering (beslissingsbalans) zullen samen bepalen of we gedrag veranderen
Cues voor handelen en gezondheidsmotivatie werden later aan het model toegevoegd (1970s)
Theorty of planned behaviour
= TPB
Basisassumptie: meest proximale voorspeller is intentie tot gedrag
Intentie bepaald door:
- Attitude (hoe belangrijk vind ik het gedrag?)
- Subjectieve norm (hoe belangrijk vinden anderen het gedrag?)
- Vermeende gedragscontrole of perceived behavioural control (kan ik het gedrag controleren?)
Gefaseerde modellen van gezondheidsgedrag
Proberen gedragsverandering over de tijd heen in kaart te brengen
Gaan ervan uit dat verandering steeds in fasen verloopt; elke fase moet doorlopen worden om tot duurzame verandering te komen
- Transtheoretisch model
- Precaution Adoption Process model
- Health Action Process Approach
Transtheoretisch model
Fases:
1. Precontemplatiefase
2. Contemplatiefase
3. Voorbereidingsfase
4. Handelingsfase
5. Onderhouden/in stand houden
- Terugval
PAPM
Precaution adaption process-model
- Niet bewust v probleem
- Niet betrokken
- Overweegt al dan niet te handelen
- Besluit niette handelen
- Besluit te handelen
- Handelen
- In stand houden
HAPA
Health action process approach model
- Poging om intentie-gedrag kloof te overbruggen
- Hybride model (zowel statistisch als gefaseerd)
- Onderscheid pre-intentionele motivatiefase en post-intentionele volitiefase
- Focus op rol zelfeffectiviteit bij het initiëren én in stand houden van gedrag
- Belang volitie
Volitie
Proces van bewuste planning om intentie om te zetten in handelen
Creëren van concrete actieplannen (wat, waar, wanneer, hoe) = Implementatie-
intenties
Lege vatenmodel
Informatie -> attitudeverandering -> gedragsverandering
Tijdbommodel
Angst -> attitudeverandering -> gedragsverandering
Goliathmodel
Macht -> attitudeverandering -> gedragsverandering
Hoog in conscentieusheid
minder risico gedrag, meer gezondheidsbevorderend gedrag
Hoog in extraversie
relatie met gewichtstoename, meer risico gedrag
Hoog in agreeableness
Hoog in agreeableness -> minder risico gedrag
Hoog in neuroticisme
meer risico gedrag (als stressmanagement);
hoger gebruik
gezondheidszorg
soorten motivatie
amotivatie
gecontroleerde motivatie
autonome motivatie
soorten extrinsieke motivaite
Interne druk
externe druk
nut gedreven
waarde gedreven
intrinsieke motivatie
interesse gedreven
psychologische behoeften
autonomie
competentie
verbondenheid
Mensen zijn gemotiveerd om dissonantie te reduceren door:
- Gedrag aan te passen
- Attitudes aan te passen
- Voorwaarden of uitzonderingen te bedenken
- Relativeren of bagatelliseren
componenten health belief-model
- risicoperceptie
- beslissingsprocessen
- gezondheidsmotivatie
- cues voor handelen
motivatiefase
- zelfeffectiviteit
- risicoperceptie
- resultaatverwachting
-> doel
volitiefase
- plan
- initiatief
- instandhouding
- herstel