4. Gedragsveranderingen Flashcards

1
Q

Hoe kunnen we gedragsverandering vormgeven

A
  1. Precede-proceed model
  2. Gedragsveranderingen op populatieniveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Precede - proceed model

A

Precede = Precede: kosten-baten analyse voor bepalen gedragsinvloeden voor interventie:
Proceed =implementatie en evaluatie geplande interventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Precede fases

A
  • Sociale diagnose
  • Epidemiologische diagnose
  • Educatieve/ecologische diagnose
  • Beleidsdiagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fasen precede - proceed model

A
  1. Sociale diagnose
  2. Epidemiologische diagnose
  3. Educatieve/ecologische diagnose
  4. Beleidsdiagnose
  5. Implementatie
  6. Procesevaluatie
  7. Effect evaluatie
  8. Uitkomst evaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Proceed fases

A
  • Proces evaluatie
  • Effect evaluatie
  • Uitkomst evaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gedragsverandering op populatieniveau

A
  1. Motiveren tot gedragsverandering
  2. Gedrag zelf veranderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Motiveren tot gedragsverandering

A
  • Informatieverstrekking
  • Educatie
  • Sociale invloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gedrag zelf veranderen

A
  • Omgevingsstructurering
  • Economische maatregelen
  • Bekendheid geven aan gedragsverandering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Elaboration-likelihood model

A

Voorspellen of mensen al dan niet rationale argumenten zullen opnemen en afwegen
(= elaboration)

Effectiviteit boodschap maximaal door centrale verwerking te combineren met
perifere cues

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Framing

A

Kaderen gezondheidsgedrag door benadrukken gevolgen handelen of niet handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Soorten framing

A
  • Winst (positieve) framing = benadrukken positieve gevolgen van
    gedragsverandering
  • Verlies (negatieve) framing = benadrukken negatieve gevolgen van niet handelen
    (gerelateerd aan angstboodschappen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Extended parallel proces model

A

Verandering door het gebruiken van ANGST

veronderstelt twee mogelijke responsen op angst inducerende berichten:

  1. Gevaarbeheersing
  2. Angstbeheersing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mogelijke voordelen observeren rolmodellen

A
  • Attitudes (die persoon vindt roken niet oké, dus ik ook niet)
  • Zelfeffectiviteit (als die persoon het kan, kan ik het misschien ook)
  • Ervaren sociale steun (ik ben niet alleen, anderen ervaren dit ook)
  • Subjectieve normen (die persoon vindt het belangrijk dat ik dit doe)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Coping model

A

Rolmodel werkt het best wanneer persoon recent nog moeite had met niet-gewenste
gedrag, of waarbij gedragsverandering een proces van vallen en opstaan was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mastery model

A

iemand die al heel lang gewenste gedrag stelt (= mastery model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Basismodellen voor observationeel leren

A
  1. ‘Levend’ model
  2. ‘Symbolisch’ model
  3. ‘Verbaal instructie’ model
17
Q

Gedrag veranderen - veranderen omgeving

A

Kosten/barrières gezond gedrag minimaliseren

Kosten/barrières ongezond gedrag maximaliseren

Cues aanbieden voor gezond gedrag (nudging)

18
Q

Nudging

A

Mensen een ‘duwtje’ in de rug geven richting
wenselijk gedrag

Door optie voor gezond gedrag aantrekkelijker, eenvoudiger of zichtbaarder te maken

Zonder keuzevrijheid te beperken of
externe regulatie

19
Q

Eigenschappen om te spreken van nudges

A
  • Spelen rechtstreeks in op gedrag
  • Eenvoudige gedragingen
  • Keuzevrijheid
  • Geen externe beloningen of regulering
  • Zonder bewuste afweging
  • Minimaal niveau aan motivatie nodig
20
Q

Identificeren van early adopters

A
  • Interventies specifiek richten op deze populatie
  • Early adopters actief betrekken bij (ontwikkeling van) interventie (co-creatie)
21
Q

Verschillende factoren waar interventies zich op kunnen richten

A
  1. predispositionele factoren
  2. faciliterende factoren
  3. versterkende factoren
22
Q

wet van diffusie van innovatie

A

Innovators,
early adopters,
vroege meerderheid,
late meerderheid, achterblijvers

23
Q

sociale diagnose

A

Welke GZHproblemen hebben belangrijke impact op
levenskwaliteit? (kwalitatieve benadering)

24
Q

Epidemiologische diagnose

A

Welke biopsychosociale risicofactoren zijn (statistisch)
gerelateerd aan GZHproblemen? Vormen mogelijk aangrijpingspunt voor interventie

25
Q

Educatieve/ecologische diagnose

A

Kunnen risicofactoren beïnvloed worden door gedragsverandering? Hoe is gedragsverandering mogelijk?

26
Q

Beleidsdiagnose

A

Kunnen interventies/programma’s om gedrag te veranderen structureel ingebed worden in maatschappij/organisatie? Wat is het draagvlak voor interventie?

27
Q

proces evaluatie

A

Hoe werd de interventie ervaren en deed het waarvoor het was bedoeld?

28
Q

Effect evaluatie

A

Welk effect had de interventie op het doelgedrag/uitkomsten?

29
Q

uitkomst evaluatie

A

Welke lange-termijn impact op gezondheid werd gerealiseerd?

30
Q

routes van informatieverwerking - elaboration - likelihood model

A

2 routes van informatieverwerking

  1. Centrale route: bewuste, rationele verwerking en afweging argumenten
  2. Perifere route: onbewuste, indirecte beïnvloeding door geloofwaardigheid en
    aantrekkelijkheid bron
31
Q

centrale route van informatieverwerking

A
  • overtuigende communicatie
  • gemotiveerde verwerking
  • in staat tot verwerking
32
Q

gevaarbeheersing

A

oplossingsgericht handelen om effectieve dreiging te verkleinen.

Perceptie zelfeffectiviteit en responseffectiviteit noodzakelijk

33
Q

angstbeheersing

A

perceptie van risico te verkleinen

34
Q

Levend model

A

observationeel leren:
= persoon die gedrag demonstreert
of uitvoert -> individuele gedragsverandering

35
Q

symbolisch model

A

werkelijk of fictief persoon
die gedrag vertoont in media

36
Q

Verbaal instructie model

A

beschrijvingen en verklaringen van gedrag door belangrijke personen

37
Q

Verliesaversie

A

de afkeer om voordelen van de huidige situatie te verliezen

38
Q

wet van diffusie van innovatie

A

Innovators, early adopters, vroege meerderheid, late meerderheid, achterblijvers