7.4 De overheid en de toekomst Flashcards

1
Q

Wat doet de overheid?

A

Die denkt na over de toekomst van Nederland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar moet je aan denken bij de STRUCTUUR van een economie?

A

Aan de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren in ons land. De overheid moet er dus voor zorgen dat er nu en in de toekomst voldoende goede productiefactoren in ons land aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe noem je de schuld van de overheid?

A

Dat noem je de STAATSSCHULD, de staatsschuld heeft tot gevolg dat de overheid in de toekomst geld kwijt is aan de kosten van de schuld (de rente) en het terugbetalen van de schuld (de aflossing).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat vormen de landen die de euro gebruiken?

A

Die vormen met elkaar de EUROPESE MONETAIRE UNIE (EMU). Zij hebben onderling afgesproken dat de begrotingstekort en de staatsschuld niet te hoof mogen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat moet de overheid allemaal doen?

A

Nadenken over de toekomst, waaronder dat Nederland vergrijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke problemen kunnen er ontstaan als de overheid geen maatregelen treft?

A
  • De AOW-kosten nemen sterk toe
  • Er is te weinig arbeid beschikbaar
  • De kosten van de gezondheidszorg nemen sterk toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

begrotingstekort

A

Het verschil tussen de uitgaven van het Rijk en de ontvangsten van het Rijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

EMU-schuld

A

De totale schuld van de collectieve sector.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

EMU-tekort

A

Het begrotingstekort van de collectieve sector.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Europese Monetaire Unie

A

samenwerkingsverband van de landen die de Euro gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

investeren

A

Kopen van kapitaalgoederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

staatsschuld

A

De totale schuld die het Rijk in de loop van de jaren nog moet terugebetalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

structuur (van de economie)

A

De hoeveelheid productiefactoren en de kwaliteit van de productiefactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly