6. lichaamssamenstelling en eetstoornissen Flashcards

1
Q

percentage water in lichaam man =

A

57-65%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

percentage water in lichaam vrouw =

A

46-53%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

percentage spierweefsel lichaam =

A

10-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

percentage botweefsel lichaam =

A

6-8%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

percentage vet lichaam man =

A

15-20%

topsport man 5-10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

percentage vet lichaam vrouw =

A

25-30%

topsport vrouw 13-18%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lichaamstypen (3) =

A
  1. endomorf
  2. mesomorf
  3. ectomorf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ectomorf lichaamstype =

A
  • vaak lang
  • slank
  • weinig lichaamsvet
    (snelle stofwisseling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mesomorf lichaamstype =

A
  • atletisch gebouwd
  • v-vorm
  • gespierd armen en benen
  • brede schouders
  • gemiddeld/ laag vetpercentage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

endomorf lichaamstype =

A
  • langzame stofwisseling
  • hoger vetpercentage;
  • bredere bouw
  • veel kracht
  • makkelijk spiermassa ontwikkelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

antropometrie =

A

het meten van mensen

vaststellen v afmetingen en verhoudingen v mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afkorting BMI =

A

Body Mass Index

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

formule BMI =

A
  • lichaamsgewicht/lichaamslengte

- kg/cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

BMI normaal gewicht =

A

BMI 21-24

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

optimaal waist-hip ratio man=

A

0.9

verhoogd risico vanaf 1,0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

optimaal waist-hip ratio vrouw =

A

0.7

verhoogd risico vanaf 0,85

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gezond waist-height ratio =

A

< 50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

formule waist-height ratio =

A

waist/height

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

methoden lichaamssamenstelling meten =

A
  1. huidplooimetingen
  2. bio-elektrische impedantiemeting
  3. water-densitometrie
  4. beeldvormingstechniek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bio-elektische impedantiemeting =

A

meten dmv weegschaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

DEXA afkorting =

A

dual energy x-ray absorptiometry

beeldvormingstechniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

water-densitometrie =

A

onderwaterweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

pervasief weigeringssyndroom =

A

= hardnekkige weigering om te eten, drinken, lopen, praten of voor zichzelf te zorgen
-> vastbesloten verzet tegen pogingen tot hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

emotionele eetstoornissen die leiden tot ondervoeding (4)

A
  1. Anorexia nervosa (Anorexia Athletica)
  2. Boulimia nervosa
  3. Binge eating disorder
  4. Orthorexia nervosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

definitie Anorexia nervosa =

A

gebrek aan eetlust door nerveuze omstandigheden

26
Q

kenmerken Anorexia nervosa (4) =

A
  1. weigering het lichaamsgewicht te handhaven op/boven een voor de leeftijd en lengte min. gewicht
  2. intense angst in gewicht toe te nemen, terwijl sprake v ondergewicht
  3. vervormd beeld vh eigen lichaam
  4. ontkenning vd ernst vh huidige lage lichaamsgewicht
27
Q

types Anorexia nervosa (2)

A
  1. beperkend : hongeren

2. eetbuien-purgerend: braken, laxeren, diuretica, overmatig bewegen

28
Q

risicofactoren Anorexia nervosa (2)

A
  1. sociaal: prestatiedruk, esthetiek

2. psychisch; perfectionisme, laag zelfbeeld, prestatiedrang, traumatische factoren

29
Q

symptomen Anorexia nervosa (5)

A
  1. vasten
  2. hoge VVM
  3. amenorroe
  4. verminderde botdichtheid (stressfracturen/ breuken)
  5. overmatig bewegen
30
Q

amenorroe =

A

het uitblijven van tenminste 3 menstruele perioden in de vruchtbare leeftijd

31
Q

aanpak anorexia nervosa =

A

multidisciplinaire aanpak

32
Q

Anorexia Athletica =

A

= obsessief bezig zijn met sporten waardoor extra calorieën verbrandt worden, maar daarbij normaal of gematigd blijven eten.
-> thin is ‘win’

33
Q

kenmerken eetbui-stoornis (5) =

A
  1. sneller dan normaal eten
  2. dooreten tot onbehaaglijk vol gevoel
  3. grote hoeveelheden voedsel terwijl geen honger
  4. alleen eten vanwege schaamte hoeveelheid
  5. naderhand vies, somber of schuldig voelen
34
Q

definitie Boulimia nervosa =

A

herhaalde episodes van eetbuien gevolgd door opzettelijke compensatie (braken, laxeren, bewegen, vasten)
(min 2x per week)

35
Q

2 vormen van eetbui-stoornissen =

A
  1. binge-eating disorder

2. boulimia nervosa

36
Q

binge-eating disorder =

A

herhaalde episodes van dwangmatig overeten zonder compensatie

37
Q

Orthorexia nervosa =

A

= obsessief gezond eten

- mijden van bepaalde voedingsgroepen (bv vetten,suikers)

38
Q

kenmerken orthorexia nervosa (3)

A
  1. te weinig voedselinname
  2. te weinig variatie
  3. persoon wordt gevaarlijk mager
39
Q

gewichtsproblemen worden vanaf 18 jaar vastgesteld op basis van : (2)

A
  1. BMI

2. middelomtrek

40
Q

wat wordt gebruikt om gewichtsproblemen vast te stellen voor kinderen en jongeren onder de 18 jaar?

A

BMI-percentielen op basis van de Vlaamsegroeicurven

41
Q

wanneer is er sprake van ondergewicht? (BMI)

A

BMI <18.5

42
Q

wanneer spreken we van overgewicht? (BMI)

A

bij een BMI tussen de 25 en 30

43
Q

wanneer is er sprake van obesitas? (BMI)

A

bij een BMI boven de 30

44
Q

geef een paar aandoeningen waar mensen met overgewicht en obesitas een grotere kans op hebben (6)

A
  1. suikerziekte
  2. hoge bloeddruk
  3. galstenen
  4. hart- en vaatziekten
  5. rug- en gewrichtsklachten
  6. bepaalde soorten kanker
45
Q

waarom is middelomtrek ook een belangrijke indicator van overgewicht?

A

omdat het niet alleen wat zegt over de hoeveelheid maar ook de verdeling van het lichaamsvet over het lichaam

46
Q

vanaf welke middelomtrek hebben vrouwen een (sterk) verhoogd risico?

A

verhoogd risico =80-88 cm

sterk verhoogd = >88cm

47
Q

vanaf welke middelomtrek hebben mannen een (sterk) verhoogd risico?

A

verhoogd risico = 94-102cm

sterk verhoogd risico= >102cm

48
Q

risicosignalen voor overgewicht (5)

A
  1. gewichtsverandering
  2. te frequent/ te veel eten
  3. eenzijdig eetpatroon / weinig variatie
  4. te veel sedentair gedrag
  5. te weinig fysieke activiteit
49
Q

3 basisprincipes voeding =

A
  1. evenwicht
  2. variatie
  3. matigheid
50
Q

wanneer spreken we v een eetstoornis?

A

zodra het abnormale eten de gezondheid kan verstoren en een op zichzelf staande problematiek vormt, en er dus geen teken of symptoom v/e andere stoornis of aandoening is

51
Q

objectief overeten =

A

te veel eten in vergelijking met wat anderen van dezelfde leeftijd/sekse eten, ofwel bij maaltijden ofwel tussendoor.

52
Q

objectieve eetbuien =

A

een variant van objectief overeten waarbij tijdens het eten controleverlies optreedt.

53
Q

subjectief overeten =

A

ouder of kind rapporteert dat het kind teveel eet, maar in feite is dat niet het geval in vergelijking met wat anderen van dezelfde leeftijd/sekse eten, ofwel bij maaltijden ofwel tussendoor

54
Q

subjectieve eetbuien =

A

ouder of kind rapporteert dat het kind controleverlies vertoont tijdens het eten, maar het eet niet echt te veel (bv omdat de ouder dit niet toelaat)

55
Q

andere eetproblemen () =

A
  1. kauwen en spugen
  2. slikangst
  3. regurgitatie
  4. ruminatie
  5. pica
56
Q

eetprobleem kauwen en spugen =

A

voedsel wordt gekauwd en geproefd, maar daarna uitgespuugd en dus niet doorgeslikt

57
Q

slikangst =

A

het vermijden van het inslikken van bepaald voedsel of drank, meestal uit angst voor verslikken/verstikken

58
Q

regurgitatie =

A

onvrijwillig teruggeven en uitspugen van ingeslikt voedsel : er vindt een spontane terugvloei (reflux) plaats vd maaginhoud in de slokdarm, zonder gevoel van misselijkheid

59
Q

ruminatie =

A

half verteerd voedsle wordt zonder inspanning uit de maag naar boven verwerkt, herkauwd, en weer ingeslikt

60
Q

pica =

A

herhaald eten v stoffen die niet eetbaar zijn, waarbij dit geen deel uitmaakt van het ontwikkelingsniveau

61
Q

gevolgen ondervoeding ouderen (75+) (min 6)

A
  1. verlaagde immuniteit:
  2. meer infecties
  3. trager herstel v ziekte
  4. tragere wondheling (eiwittekort)
  5. moeilijkere revalidatie (spierkracht en vermoeidheid)
  6. meer valpartijen, immobiliteit, bedlegerigheid etc
  7. vocht- en elektrolytenstoornissen
  8. apathie, depressie
62
Q

polyfarmacie =

A

combinatie v geneesmiddelen