3. voedingspatroon Flashcards

1
Q

3 basisprincipes van evenwichtige voeding =

A
  1. evenwicht
  2. variatie
  3. gematigdheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

leg uit: basisprincipe evenwicht =

A

de juiste verhouding tussen groepen gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

leg uit: basisprincipe variatie =

A

de juiste verhouding tussen voedingsmiddelen uit dezelfde groep:
-(uit elke groep steeds hetzelfde eten leidt tot eenzijdige en onevenwichtige voeding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

leg uit: basisprincipe gematigdheid =

A

de juiste hoeveelheid binnen 1 groep:

-> te veel is te veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voorkeur vocht =

A

water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

middenweg keuze vocht =

A
  • > koffie zonder toevoegingen
  • > thee/ kruidenaftreksels zonder toevoegingen
  • > ongebonden, ontvette bouillon
  • > light frisdranken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar moet je bij vochtinname op letten met betrekking tot de tanden?

A
  1. pH

2. mogelijk onschuldige verkleuringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarom graanproducten en aardappelen? (4)

A
  1. zetmeel
  2. voedingsvezels
  3. plantaardige eiwitten
  4. vitamines en mineralen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarop letten bij graanproducten en aardappelen? (3)

A
  1. voedingsvezels -> kies volle graanproducten
    (vezel verhoogt eiwitconcentratie speeksel)
  2. verborgen vetten (friet)
  3. toegevoegde suiker (cornflakes etc)
  4. croissantt, koffiekoeken etc –> restgroep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorkeur graanproducten =

A

< 30% energie% vet + > 1,5 gr vezels/ 100kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

middenweg graanproducten =

A

< 30% energie% vet + < 1,5 gr vezels/ 100 kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

restgroep graanproducten =

A

> 30% energie% vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer hebben zuivelproducten geen nut?

A

wanneer er niet op staat ‘‘verrijkt met calcium’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ORS =

A

= oplossing v zouten en glucose in water

  • > zorgt voor grotere vochtopname door toegevoegd kalium
  • > bij braken, diarree, katers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

heam-ijzer vs non-haem ijzer =

A
  • > heam-ijzer zit enkel in dierlijke producten
  • > non-heam-ijzer zit in dierlijke en plantaardige producten
  • > heam-ijzer wordt wat beter opgenomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom groenten (4)

A
  1. koolhydraten
  2. voedingsvezels
  3. mineralen en vitamines
  4. vocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar op letten bij inname v groenten (2)

A
  1. gebruik v vet (bereidingsvet, room)

2. zout: soep, sap, groenten uit blik en glas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

groenten voorkeur =

A

< 30% energie%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

groenten middenweg =

A

> 30% energie%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

groenten restgroep =

A

kant-en klare gepaneerde groentenburgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

groenten; gekookt vs gestoomd =

A
  • > gekookt: een deel vd voedingsstoffen zijn eruit

- > gestoomd: vitaminen aanwezig, kunnen er niet uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat gebeurt er wanneer je ijzer met calcium combineert?

A
  • > vormt een ijzercalcium-component
  • > er kan hiervan niks meer opgenomen worden
  • > bv spinazie + room
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

groenten: blikken vs glazen =

A

geblikte groenten houden zonlicht tegen, glazen niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waarom fruit (4)

A
  1. enkelvoudige koolhydraten
  2. voedingsvezels
  3. vitaminen en mineralen
  4. water
  5. Vit. C –> sinaasappel, bessen, kiwi, aardbei
    (6. sport-> gedroogd fruit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waarop letten bij inname fruit (4)

A
  1. toevoegingen van vetstoffen en suiker
  2. voedingsvezels -> zeer laag in vruchtensap
  3. fruit is geen groentevervanger. bv appelmoes
  4. fruit eten bij warme maaltijd: groenten niet vergeten!
    (5. noten?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

fruit behoefte per dag?

A

2 á 3 stuks vers fruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

fruit voorkeur =

A

> 1,5 gram vezels / 100kcal

28
Q

fruit middenweg =

A

< 1,5 gram vezels / 100kcal

29
Q

fruit restgroep =

A

in functie van vitaminen en mineralen:

-> indien de aanbreng te laag is om fruit te vervangen

30
Q

kenmerk karnemelk

A

lactose is deels omgezet in zuur

31
Q

waarom melkproducten en calcium-verrijkte sojaproducten? (3)

A

belangrijkste bron van:

  1. calcium
  2. eiwitten
  3. vitamine B2
32
Q

waarop letten bij melkproducten/soja (2)

A
  1. vetgehalte (kies mager of halfvol, kinderen wel vol)

2. aanbrengen van calcium en vitamine B2

33
Q

melkproducten/

calciumverrijkte sojaproducten; behoefte per dag =

A
  • > 3-4 glazen (halfvolle) melk/yoghurt = 450-600ml

- > 1-2 sneden (magere) kaas = 20-40 gr

34
Q

voorkeur melkproducten/

calciumverrijkte sojaproducten =

A
  • > melk > 75 mg calcium/100gr + < 30% energie% vet

- > kaas < 40% op de droge stof

35
Q

middenweg melkproducten/

calciumverrijkte sojaproducten =

A

-> melk > 75 mg calcium/100gr + > 30% energie% vet zónder suiker
OF
-> melk > 75 mg calcium/100gr + < 30% energie% vet mét suiker
-> kaas > 40% vet op de droge stof

36
Q

restgroep melkproducten/

calciumverrijkte sojaproducten =

A
  • > melk < 75 mg calcium/100gr + > 30% energie% vet met suiker
  • > kaas /
37
Q

wat valt er onder vlees, vis, eieren en

vervangproducten?

A

-> Mager vlees, magere en vette vis, schaal- en schelpdieren,
peulvruchten, sojaproducten, eieren, bonen, noten en zaden
-> Halfvette en vette vleessoorten, conserven in olie

38
Q

waarom vlees, vis, eieren en

vervangproducten? (4)

A
  1. eiwitten
  2. mineralen zoals ijzer, zink
  3. vitaminen
  4. omega vetzuren in vette vis (+ vit A & D)
39
Q

vlees, vis, eieren en

vervangproducten: behoefte per dag =

A

100 gr /dag (niet geldig voor noten)

40
Q

waarop letten bij vlees, vis, eieren en

vervangproducten? (4)

A
  1. vetgehalte (bron v verborgen vetten + toevoegingen)
  2. zoutgehalte (vleeswaren)
  3. peulvruchten niet verwarren met groenten (gedroogde erwten, bruine/witte bonen, linzen etc)
  4. vegetariërs (vervangers in goede verhouding+ extra granen en melkproducten)
41
Q

voorkeur vlees, vis, eieren en

vervangproducten =

A

-> vis: alle soorten
-> vlees < 30% energie% vet
en vleeswaren

42
Q

middenweg vlees, vis, eieren en

vervangproducten =

A

vlees: > 30% energie% vet

en vleeswaren

43
Q

restgroep vlees, vis, eieren en

vervangproducten =

A

geen, wel respect houden voor 100gr /dag

44
Q

5 charcuteriesoorten in de magere soort =

A
  1. magere biefstuk
  2. kalkoenborst
  3. struisvogelsteak
  4. kippenborst
  5. rundsvlees
45
Q

margarine vd minarine

A
margarine = gemiddeld 80% vet
minarine = gemiddeld 40% vet
46
Q

wat valt er onder smeer- en bereidingsvetten ?

A
  • > smeervet: met verlaagd vetgehalte, minarine, margarine, (halfvolle) boter
  • > bereidingsvet: olie,margarine, boter, frituurolie en frituurvet
47
Q

waarom smeer- en bereidingsvetten (3)

A
  1. energie
  2. essentiële vetzuren
  3. vetoplosbare vitamines : A, D, E, K
48
Q

smeer- en bereidingsvetten: behoefte per dag:

A
  • > een mespunt smeervet per snede brood

- > 1 eetlepel bereidingsvet per persoon

49
Q

waarop letten bij smeer- en bereidingsvetten (2)

A
  1. producten rijk aan onverzadigde vetzuren hebben de voorkeur (boter vs olie)
  2. gebruikshoeveelheid matigen
50
Q

voorkeur smeer- en bereidingsvetten =

A

< 1/3 verborgen vet tov totaal vet

51
Q

middenweg smeer- en bereidingsvetten =

A

> 1/3 verborgen vet tov totaal vet

52
Q

restgroep smeer- en bereidingsvetten =

A

koude en warme geëmulgeerde sauzen

53
Q

tips om voeding minder vetrijk te maken (8)

A
  1. vetarme bereidingswijzen (koken, stomen, wok, gril)
  2. magere en halfvolle melkproducten (halfvette kaas)
  3. magere vleessoorten
  4. niet meer dan 100 gr vlees /dag
  5. gebruik als beleg fruit, groenten en vruchtenmoes
  6. matig gebruik van smeer/bereidingsvet (pp 1 eetlepel bereidingsvet)
  7. besmeer 1 op de 2 sneden
  8. matig gebruik van koek, gebak, chocolade etc
54
Q

wat valt er onder de restgroep? (4)

A
  1. suikerrijke producten (frisdrank, suiker, honing,stroop)
  2. vetrijke producten (chips, mayonnaise, room, croissant)
  3. vetrijk + suikerrijk (choco,koek, gebak, roomijs)
  4. producten met alcohol
    (5. andere…)
55
Q

kenmerk restgroep =

A

restgroep is niet nodig in evenwichtige voeding:

  • > vaak onevenwichtige aanbreng van vetten en suikers met weinig vitaminen, mineralen en vezels
  • > tip= max 1 item/dag OF max 150 kcal.
56
Q

kenmerken intensieve zoetstoffen (4)

A
  1. hebben hogere zoetkracht dan suiker (dus minder nodig)
  2. calorie-arm (geen of quasi-geen opname)
  3. mogen NIET worden verwerkt in producten voor kinderen tussen 0 en 4 jaar
  4. niet -cariogeen
57
Q

geef 2 voorbeelden van intensieve zoetstoffen

A
  1. aspartaam

2. stevia

58
Q

kenmerken extensieve zoetstoffen () =

A
  1. = polyolen (suikeralcoholen)
  2. chemische bewerking v koolhydraten uit suikerbiet, mais of houtpulp
  3. mogelijke bijwerkingen: laxerend, winderigheid, opgeblazen gevoel
  4. E = 2-2,5 kcal / gram
  5. niet-cariogeen
59
Q

waarom (intensieve) zoetstoffen niet voor jonge kinderen? (2)

A
  1. kinderen zijn kleiner en lichter: bereiken ADI-drempel makkelijker
  2. blootstelling aan zoete voedingsmiddelen/dranken op jonge leeftijd kan zoete voorkeuren in de latere volwassenheid teweeg brengen
60
Q

een ideale maaltijd bestaat uit :

A
  • > 3/4e vh bord gevuld met variatie aan koolhydraatrijke voeding (fruit, groenten, granen, pasta, brood, aardappelen)
  • > 1/4e gevuld met magere eiwitrijke voeding (vis, magere zuivelproducten, magere vleeswaren, bonen, beetje noten/zaden)
61
Q

5 gezondheidstips =

A
  1. neem voldoende maal’tijd’
  2. was handen voor je eet of eten bereidt
  3. lees de verpakkingen
  4. hou gewicht op het juiste peil
  5. doe regelmatig aan lichaamsbeweging (min 30 min/dag bewegen)
62
Q

probiotica =

A

levende organismen die eenzelfde soort effect bewerkstelligen als de darmbacteriën
(‘pro’ = ‘ten voordele van’)

63
Q

prebiotica =

A

niet-verteerbare levensmiddeleningrediënten, die selectief de groei en/of activiteit v één of meerdere soorten bacteriën in de dikke darm stimuleren, en daardoor de gezondheid vd gastheer bevorderen.

64
Q

waaruit bestaan de meeste prebiotica?

A

uit koolhydraten (oligosacchariden en voedingsvezels). (mogelijk zijn ook andere stoffen als prebioticum te gebruiken)

65
Q

voedingsgedrag is enkel te veranderen als…

A

de klant er voordelen in ziet

66
Q

voedingsgedrag is multifactorieel (4) =

A
  1. leefomgeving (sociaal, cultureel)
  2. persoonlijke smaakvoorkeuren
  3. trends (media, reclame)
  4. economische factoren (beschikbaarheid en prijs, inkomen)