5. Translatie Flashcards

1
Q

Wat bedoelen ze met een gedegenereerde genetische code ?

A

Meeste AZ hebben meer dan 1 codon dat voor hun codeert
* 1 codon = 1 AZ maar 1 AZ heeft meerdere codons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een Wobble positie ?

A

meeste variatie in een triplet/codon zit op de 3de positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een ORF ?

A

= open reading frame
* een boodschap
* 3 ORF’s per mRNA
* Eerste codon = startcodon (AUG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met welk experiment is de genetische code ontdekt ?

A

poly u werd toegevoegd aan een bacterieel extract + AZ + ATP genererend systeem waaruit polyphenylalanine werd teruggevonden (codon UUU codeert voor Phe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is mRNA ?

A

= messenger RNA
* bevat een boodschap/ORF voor vorming van eiwitten
* heterogene groep in lengte en sequentie : samenstelling is afhankelijk van het celtype en extracellulaire signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ziet mRNA eruit bij prokaryoten ?

A

multiple TLN start sides met verschillende ORF’s
= polycistorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is polycistorisch ?

A

verschillende ORF bij prokaryoot mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ziet mRNA eruit bij eukaryoten ?

A

single TLN start site
* primair transcript, aangemaakt door RNA poly II, wordt gemodificeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is capping ?

A

modificiëren van het primaire transcript van eukaryoten
* Guanylyltransferase gaat ribosoom en guanine > mRNA verbinden (5’ – 5’)
* Guanine op positie 7 gemethyleerd door guanine-7-methyltransferase
* 1ste ribose van mRNA gemethyleerd op positie 2 door SAM
* Functie : bescherming tegen uiteinde mRNA tegen nucleasen + herkenning door nucleair export-systeem zodat het uit de kern in cytoplasma mag + herkenning door TLN-initiatie complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is polyadenylering ?

A

modificiëren van het primaire transcript
* Enzym herkent AAUAAA op nieuw TXN
* Knipt 30 nucleotide later en voegt tot 250 adenines toe aan 3’OH
* Poly A staart herkent door Poly A binding protein
* Zuiveren door : kolom met oligothymidine staart die hybridiseren met polyA staarten - kolom wassen om polyA-RNA af te scheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is splicing ?

A

= introns uit primair transcript verwijderen
* Plaats waar het optreedt : gekenmerkt door 5’-AG/GUAAAGU-3’
* uitgevoerd door spliceosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een brancpoint ?

A

= 3e intern motief
20 à 25 nucleotiden stroomopwaarts van consensussequentie voor splicing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een splicesosoom ?

A

Voeren spicingreactie uit
= transesterificatie
* Korte RNA componenten die snRNPs vormen
* U1-U6 :
* U1 bindt 5’ splice site
* U2 herkent A van intern motief
* U4 en U6 voeren transesterificatie uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is alternatieve splicing ?

A

1 of meer exons mee verwijderen voor variatie in eiwitten
Vb. fibronectin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een snRNP ?

A

= small nucleair ribonucleoprotein partikel
spelen belangrijke rol in splicing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is fibronectine ?

A

eiwit dat andere eiwitten kan binden
* meer dan 20 isovormen dus ondergaat alternatief splicing voor TLN
* in fibroblasen ondergaat fibronectin primair TXN andere splicing dan in levercellen
* fibrobalst : binding aan ECM
* lever : in circulatie en functie bij bloedklontering

17
Q

Wat is tRNA ?

A

= transfer RNA
brengt geactiveerde AZ naar mRNA waar polypeptide ontstaan
* 80 nucleotide lang
* RNA poly III : TXN tRNA genen
* klaverbladstructuur (niet in 3D : L- vorm)
* D-loop : dihydrouridine
* T-loop : thymine
* gemethyliseerde basen

18
Q

Wat is een anticodon loop?

A

bevat anticodon dat gaat hybridiseren met het codon in mRNA

19
Q

Wat is een acceptorstam ?

A

AZ aan 3’ ribose verbonden door amonoacyl-tRNA synthase

20
Q

Wat is amino-tRNA synthase ?

A

omzetting van genetische code in eiwit sequentie : AZ verbindt met juste tRNA

21
Q

Hoe gaat met fouten in aa-tRNA tegen?

A
  • hoge specificiteit en affiniteit : hoge complementariteit met juiste AZ
  • proofreading thv editingsite in aa-tRNA synthase
22
Q

Wat is Cryo EM ?

A

techniek om beeld van ribosomen te bepalen

23
Q

Wat zijn de gelijkenissen tussen prokaryoot en eukaryoot RNA ?

A
  • grote en kleine subeenheid :
    PRO : 70S = grote 50S en kleine 30S
    EU : 80S = grote 60S en kleine 40S
24
Q

Wat zijn de verschillen tussen prokaryoot en eukaryoot RNA ?

A

PRO mRNA : 3P aan 5’ en OH aan 3’ + coderen voor verschillende eiwitten, ORF’s na elkaar op mRNA (voor elke code een TLN start en stopplaats)

EU mRNA : cap op 5’ en polyA staart op 3’ + introns in kern verwijderd en afgewerkt mRNa pas naar cytoplasma voor TLN

25
Q

Wat is de Shine Delgarno sequentie ?

A

= ribosome binding site (RBS)
PRO : Sequentie in mRNA die 5’ naast het startcodon ligt, kan hybridiseren met deel van 16S RNA in kleine subeenheid

26
Q

Wat is het TLN-initiatiecomplex ?

A

Pro : juiste AUG triplet herkennen zodat kleine subunit kan associeren met initiatie-tRNA en initiatiefactoren (RBS)

Eu : 5’ cap wordt herkent en zal erop binden, dan wordt mRNA gescand (ATP nodig) voor eerste AUG - grote subeenheid gerecruteerd voor ribosoom vorming (GTP nodig)

27
Q

Wat is EF-Tu ?

A

Elongatie factor
Beschermt binding tussen aa en tRNA
* Verlaat complex na juiste codon-anticodon interactie en omzetting dus GTP - GDP

28
Q

Wat doet het peptidyltransferase centrum ?

A

Methionine op p-site van tRNA verbinden met AZ
In grote subunit

29
Q

Wat is EF G ?

A

2de elongatie factor (EF Z is van eukaryoten)
Bind aan A plaats en schuift kleine subunit op door GTP - GDP
EF G = translocase

30
Q

Wat is de E site ?

A

Exit side
* 3de tRNA bindingsplaats

31
Q

Wat zijn releasefactoren ?

A

Herkennen, ipv A site van ribosoom, de stopcodon
* Zorgt voor H in peptidyltransferasecentrum van e-site ipv AZ
* Hydrolyse van binding tussen peptideketen en laatste AZ op p-positie

32
Q

Wat is moleculaire mimicry ?

A

= factoren van TLN proces lijken op elkaar en bindingsplaatsen komen overeen

33
Q

Wat is Stremptomycine ?

A

Antibiotica : inhibeert binding tussen tRNA door binding aan kleine subunit = fouten in elongatie

34
Q

Wat doen Neomycine, Kanamycine en Gentamycine ?

A

Fouten bij codon-anticodon interacties : aminoglycoside bindt kleine subeenheid

35
Q

Wat is tetracycline ?

A

Blokkeert tRNA binding aan A-site
* komt in verschillende afgeleide vormen terecht in specifieke plaatsen in het lichaam = Specifieke behandeling

36
Q

Wat is Cloramphenicol ?

A

Synthetisch en inhibeert peptidyltransferase activiteit = elongatie stopt bij prokaryoten

37
Q

Wat is cycloheximide ?

A

Inhibitie peptidyltransferase bij eukaryoten = niet voor medische toepassingen