1. DNA Flashcards

1
Q

Wat zijn de biochemische defenities van het Leven ? (7)

A
  • afgescheiden
  • energie-opname en -verbruik
  • groei
  • voortplanting
  • beweging
  • interpretatie van prikkels
  • communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt moleculaire biologie in?

A

de chemische processen in levende wezens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn genen?

A

informatie-bevattende elementen die coderen voor ergelijke eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bespreek de studies van Mendel

A
  • waarneembare eigenschappen tot overerbare eenheden teruggebracht
  • elke cel bevat 2 gekoppelde genen met meerdere allelen
  • gen kan dominant, recessief of intermediar zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Alkaptonurie

A

> Garrod
= stofwisselingsziekte waarbij 1 defect gen zorgt voor 1 defect enzym
* zeldzame aandoening met uiteenlopende symptomen :
* urine van baby’s is zwart na contact met lucht
* hogere concentraties homogentisinezuur die normaal afgebroken zouden worden mbv enzyme
* recessief kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke 2 manier kunnen we componenten zuiveren van een cel?

A
  • homogeniseren : weefsel of cellen in detergent op te lossen - membraan gaat gedeeltelijk oplossen OF sonificatie waardoor celwanden breken door hoge intensiteit van ultrasoon geluid
  • fracties oplossen door centrifugatie : differentiële centrifugatie of densiteitscentrifugatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werkt het princiepe van differentiële (ultra)centrifugatie ?

A
  1. detergenten of mechanisch breken
  2. homogenaat filteren
  3. filtraat met lage rotatiesnelheid centrifugeren : grote organellen zinken naar bodem = pellet / bovenste oplossing = supernatans
  4. pellet in nieuwe buffer en supernatans met hogere snelheid centrifugeren (ultra = hoge toerental = hoge g-krachten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt het princiepe van densiteitscentrifuge ?

A
  1. verschillende lagen sucrose met verschillende dichtheid in proefbuis met dalende concentratie
  2. bovenop wordt celhomogenaat gebracht
  3. centrifuge op hoog toerental : organellen migreren naar laag met gelijke densiteit als hen (opwaartse druk = neerwaartse druk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stoffen kan je gebruiken voor densiteitscentrifuge ?

A
  • sucrose
  • cesiumcloride : goed voor zeer kleine verschillen in densiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt het experiment van Griffith in ?

A
  • 2 stammen Streptococcus pneumoniae vergelijken
  • S-stam : gladde (smooth) vorm die longontsteking veroorzaken
  • R-stam : ruwe (rough) vorm die geen longontsteking bij muizen veroorzaken
    ! Als S-stam wordt toegevoegd aan R-stam, veroorzaakt het longontsteking !
    BESLUIT : bacteriën kunnen genen uit omgeving opnemen door transformatie
  • DNA kon R-stam transformeren naar S-stam - Erfelijke eigenschappen zitten in DNA !
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt het experiment van Hershey-Chase in ?

A

Men gebruikte 1 faagpartikel met nucleïnezuurmoleculen in eiwitmantel
* E. Coli werd eerste keern geïnfecteerd met P32 (radioactief en werd in DNA ingebouwd)
* E. Coli werd in ander experiment met S35 geïnfecteerd (radioactief en dat enkel in eiwitten van nieuwe bacteriofagen inbouwd)
* centrifugatie : E. Coli in pellet en fagen in supernatans
* in eerste experiment zat P32 in de pellet en werd dus ingebouwd in nieuw geproduceerde fagen
* in 2de experiment werd S35 niet teruggevonden in pellet maar bleef het in supernatans achter
CONCLUSIE : fosfaat zit enkel in DNA dus DNA brengt info over van fagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een nucleoside ?

A

Nucleïne base is verbonden aan een ribose
* de C1 van de suikerrest is verbonden met de N9 van de purine/N1 van de purimidine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een nucleotide ?

A

Een fosfaat die aan de C5 van een nucleoside is verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn dNTP’s ?

A

= deoxyribonucleoside-tri-fosfaten
3 fosfaatgroepen in serie aan de C5 van nucleoside gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn NTP’s ?

A

= nucleotide-tri-fosfaten
de ribose is hier niet gedeoxyleerd zoals bij dNTP’s
* voornaamste overdragers van biochemische energie
* vb. ATP / ADP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is cAMP ?

A

= cyclische adenosine monofosfaat
>cycslisch 3’-5’-fosforzuurester van adenosine
* signaalmolecule : hormoonwerking
* gesynthetiseerd door adenylaatcyclase (bepaald ook concentratie)
* kan vanuit ATP omgezet worden door AC
* kan omgezet worden in AMP door hydrolyse van verbinding tussen P en 3’ OH > fosfodiesterase

17
Q

Wat is SAM ?

A

= S-adenosyl-methionine
* basen en eiwitten methyleren
* controleert eiwitactiviteit

18
Q

Wat is caffeïne ?

A
  • analoog onder purine en pyrimide
  • inhibitor van fosfodiesterase (cAMP omzetting naar AMP vb.)
  • versterkt het effect dus van cAMP
  • Viagra heeft zelfde werking (PDE-5)
19
Q

Wat is AZT ?

A

= 3’-azido-2’-deoxythymide
* inhibeert virale DNA synthese - polymerase van AIDS virus gaat stilvallen MAAR polymerase van mens niet
* AIDS remmer (vroeger)
* hedendaagse AIDS remmer : Tenofovir

20
Q

Wat is NAD ?

A

= nicotinamide adenine dunucleotide
* electron transfer

21
Q

Wat is FAD ?

A

= flavin adenine dinucleotide
* electron tranfer

22
Q

Wat zijn de regels van Chargaff ?

A
  • voor hetzelfde organisme zijn de relatieve hoeveelheden van de 4 basen gelijk
  • hoeveelheid adenine = thymine / hoeveelheid cytosine = guanine
23
Q

Wat deed Rosalind Franklin ?

A
  • X-straaldiffractie op gekristalliseerd DNA
  • ontdekking dat DNA helicaal is
24
Q

Wat deden Watson en Crick ?

A
  • ontdekte dat A-T en C-G koppels waren in DNA
  • DNA is dubbelstrengig : dubbele helix en antiparallel
  • H-bruggen : 2 tussen A en T en 3 tussen G en C
  • fosfaten en ribosen zitten aan de buitenkant van de ruggengraat
  • purines en pyrimides zitten op gelijke afstand
  • neg lading van fosfaatgroep zit naar buitenkant zodat het geneutraliseerd kan worden door Na+ van lichaam
  • complementaire koppels staan loodrecht op ruggengraat
25
Q

Hoeveel basenpare heeft een dubbele helix per winding ?

A

10,4

26
Q

B-helix bestaat uit ?

A
  • kleine groeve : binding tussen O van pyrimidine en N van purine
  • grote greoven : eiwitten passen hierin om zo DNA te lezen
27
Q

Waardoor hebben DNA helixen een grote stabiliteit?

A
  • grote aantallen H-bruggen
  • van der Waals krachten : belangrijk bij lange DNA ketens
  • polaire oppervlakken : belangrijk bij lange DNA ketens
28
Q

Wat is hyperchromiteit ?

A

de absorptie van DNA oplossing in functie van temperatuur, smelttemperatuur : de absortpie neemt toe tot plateau bij smelttemperatuur

29
Q

Wat is hybridiseren ?

A

indien DNA denatureert bij hoge temperatuur zullen complementaire strengen elkaar terugbinden bij trage temperatuur daling