4. Transcriptie Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillen tussen RNA en DNA ?

A
  • RNA bevat ribpose ipv deoxyribose : 2’ OH maakt RNA stabieler
  • uracil ipv thymine bij RNA
  • enkelstrengig, kan dubbele helix vormen door A-U of G-C binding aan te gaan
  • RNA strengen zijn korter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ging het experiment over RNA in ribosomen ?

A
  • Inbouw van zware 15N en 13C radioactieve isotopen - CsCl densiteitcentrifuge
  • 32P radioactief toegevoegd en bacteriofagen - 32P in ruggegraat DNA en RNA zit maar niet in eiwitten
  • Bacteriën besmet met bacteriofaag - specifieke eiwitten aanmaken
  • Nieuwe en oude ribosomen zijn radioactief - nieuwe RNA is heterogeen in lengte terwijl RNA van ribosomen welbepaalde lengte heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is er nodig voor RNA synthese ?

A
  • template
  • substraat : NTP’s - ontstaan door NMP te activeren door P transfer van ATP
  • RNA polymerase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is RNA polymerisatie ?

A

men gaan RNA synthetiseren door het enzyme RNA polymerase : verbinding maken tussen 3’OH van de polynucleotideketen en de alfa-fosfaat op 5’ van de ribose in rNTP
- synthese = 5’-3’ : pyrofosfaat komt vrij en wordt verder gehrolyseert tot anorganisch fosfaat
- geen 3’OH nodig om te kunnen starten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel types RNA polymerase hebben prokaryoten ?

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel types RNA polymerase hebben Eukaryoten ?

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ziet RNA polymerase eruit bij prokaryoten ?

A
  • 2 alfa- subunits : assemblage en interactie met activatoren
  • 1 bèta- subsunit : bindt rNTP en DNA
  • 1bèta’-subunit : vormt samen met bèta -subunit het katalytisch centrum
  • 1 omega subunit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de functies van de RNA polymerasen bij eukaryoten ?

A
  • RNA poly I : transcriptie rRNA genen
  • RNA poly II : transcriptie genen die coderen voor eiwitten
  • RNA poly III : transcriptie tRNA en snRNA genen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verband tussen TXN en de concentratie eiwitten in prokaryoten ?

A

TXN is zeer gecontroleerd : de intensiteit van TXN bepaald de hoeveel mRNA dat gesynthetiseerd wordt, dat op zijn beurt bepaald de concentratie gecodeerde eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn transcriptie-startplaatsen ?

A

hier start de aanmaak van RNA copy’s
* DNA basen die overeenkomt met 1ste base van RNA wordt aangeduid met +1 en de volgende basen krijgen een stijgend nummer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een consensus-frequentie ?

A

op welbepaalde plaatsen op het DNA is de frequentie van bepaalde basen veel hogen
* afgeleidt van promotorelement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een prokaryote promotor ?

A

Heeft consensussequentie op -10 en -30 van TXN start plaats

  • Sequentie meer afwijkt van consensussequentie, is de promotor minder efficiënt en zal het gen minder tot expressie komen = minder eiwit
  • Promotor seq herkent door RNA polymerasen met sigma-factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Op welke 2 manieren kan TXN eindigen bij prokaryoten ?

A
  • terminatieloop
  • rho-factor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een terminatieloop bij prokaryoten ?

A

G-C rijke haarspeldstructuur in RNA door zelf-complementariteit
* aantal uracils
* net aangemaakt RNA verlaat DNA waardoor haarspeldstructuur vormt = signaal dat RNA polymerase het DNA moet verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doet de rho-factor bij TXN terminatie ?

A

DNA-RNA-helicase dat als hexameer bindt aan RNA schuift als een ring over het RNA in 5’-3’ richting - gaat RNA polymerase inhaalen aan een specifieke terminatie-seq
* het kan DNA-RNA hybride in RNA poly doen smelten wat de associatie van het RNA poly met DNA doet stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een promotor bij eukaryoten ?

A

de RNA poly II afhankelijke genen

17
Q

Welke 2 consensussequenties kunnen eukaryote promotors hebben ?

A
  • TATA-box : rond positie -30
  • GC-rijke promotors
18
Q

Wat is een TATA-box ?

A
  • consensussequentie op -30 met daarrond andere consensusmotieven
  • +1 : Inr = initiator motief
  • +30 : DPE = downstream promotor element
  • -1 : BRE = TFIIB-responsief element
19
Q

Wat zijn G/C-rijke motieven ?

A
  • consensussequentie van een eukaryote promotor
  • minder afhankelijk van externe factoren
  • coderen voor metabolisme eiwitten = housekeeping genes
20
Q

Wat is een TIC ?

A

= transcriptie initiatie complex
* laat eukaryoten hogere controle en complexiteit toe
* TATA-box : startplaats TIC (RNA pol II pre-initiation complex) - componenten : general TXN factor (TFII A - TFII I) voor alle RNA poly II - afhankelijke promotoren nodig
* 1ste eiwit complex voor TATA-box binding = TFII D (bestaat uit TBP + 12 TAF’s)
* signaal voor binding TFII B aan BRE : TFII B zal binding van TFII D stabiliseren en ondertussen TFII F recruteren
* TFII F bindt aan RNA pol II en gaat naar eiwitcomplex op TATA box
* TFII H wordt gerecruteerd door TFII E - ATP-afhankelijke helicase van TFII H zal DNA rond TXN plaats smelten zodat RNA poly II kan starten met TXN

21
Q

Wat is TFII D ?

A

= eerste eiwitcomplex voor TATA-box binding
* TBP : TATA-box binding protein - gaat binden in kleine groeve van DNA zodat DNA 80° gebogen (TBP zit als zadel over TATA-box)
* 12 TAF’s : TBP associated factors

22
Q

Wat is TFII H ?

A

bestaat uit 9 eiwitten : 1 heeft kinase activiteit - gaat carboxyterminaal domein van RNA poly II fosforyleren
* hyperfosforylering van YSPTSPS : conformatieverandering van RNA poly II en verliest het affiniteit voor TIC
* gaat DNA rond TXN startplaats smelten zodat RNA poly II kan starten met TXN

23
Q

Hoe eindigt TXN bij eukaryoten ?

A
  • als AAUAA seq verschijnt in RNA
  • herkent door plicing of polyadenylatiecomplex : splitst RNa en synthetiseert poly A staart
  • enzymen binden aan gefosforyleerd carboxyterminale uiteinde van RNA poly II