3B1 week 3 Flashcards

1
Q

craniopharyngeoom

A

goedaardige epitheloide tumor boven hypofyse, leeftijd 4-5, geeft gezichtsveld of visus afwijkingen, hormonale activiteiten, neurologsiche afwijkingen

B:l chirurgisch met of zonder radiotherapie of intrathecale interferon kuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat veroorzaakt bitemporale hemianopsie

A

compressie op het chiasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar duidt bitemporale hemianopsie boven meer dan onder op

A

compressie op het chiasma laesie van onder (hypofyse)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar duidt bitemporale hemianopsie onder meer dan boven op

A

compressie chiasma van boven (tumor/glioblastoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke 5 cellen in de retina

A
  1. fotoreceptoren
  2. horizontale cellen
  3. bipolaire cellen
  4. amacriene cellen
  5. ganglion cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe werken fotoreceptoren

A

staafjes en kegeltjes
licht geen hyperpolarisatie en minder afgifte glutamaat. Het is een graded respons (geen AP!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe werkt de graded response van fotoreceptoren

A

Na/K pomp bepaalt membraanpotentiaal
licht geeft minder openstaande kationkanalen en daardoor minder natrium naar binnen. Dat geeft hyperpolarisatie. Hyperpolarisatie leidt tot minder afgifte van glutamaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe werkt de foto-transductie

A

foton stimuleert rhodopsine. Dat activeert G-proteine (transducine). activatie cGMP PDE. PDE geeft hydrolyse cGMP dus dat gaat omlaag. Verlaagde concentratie cGMP sluit kation-kanalen.

1 foton geeft sluiting 200 kationkanalen, 1 mV potentiaal verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

heo reageert het oog op verschillende golflengtes

A

4 type opsine moleculen (1 staafjes en 3 kegeltjes). geeft verschillende reacties. alleen gevoelig voor 350-700 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe zijn kegeltjes en staafjes verbonden met de bipolaire cellen

A

kegel: 1 op 1
staafjes: 15-30 op 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

scotopisch

A

alleen staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mesopisch

A

staafjes en kegeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fotopisch

A

vnl kegeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat reageert sneller, kegeltjes of staafjes

A

kegeltjes maar wel maar kortdurend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is gevoeliger kegeltjes of stafjes

A

staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe werken bipolaire cellen

A

ze hebben glutamaat receptoren en werken met een graded response. je hebt twee typen:
ON: afname glutamaat –> MGluR6 receptor__> depolarisatie
OFF: Afname glutamaat –> AMPA receptor –> hyperpolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe werken de retinale ganglioncellen?

A

Output via n. opticus naar Lateral Geniculate Nucleus (LGN) met actiepotentialen

M-cellen: input van staafjes naar magno-cellulaire lagen in LGN

P-cellen: input van kegeltjes naar parvo-cellulaire lagen in LGN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

amacriene cellen

A

reageren op verandering: uit en aangaan van licht, graded response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

horizontale cellen werking

A

ze hebben glutamaat receptoren en werken met graded response. Ze zijn de eerste schakeling in et netwerk en ze hebben laterale verbindingen over groter gebied. Ze integreren info bv in de periferie

laterale inhibitie: interactie tussen fotoreceptoren, depolarisatie van de 1 geen hyperpolarisatie van de ander, en daaromheen weer depolarisatie. dit geeft een center-surround structuur: meer licht op de ene fotoreceptor zorgt voor actiepotentielen en juist weer remming op die receptor als die daaromheen meer licht krijgen.

20
Q

wat is het receptieve veld

A

deel van het visuele veld waar een visuele cel op reageert. groter veld geeft lagere spatiele resolutie, overlappend zorgt voor meerdere cellen voor 1 gebied

21
Q

welke type magnocellen heb je (bipolaire of ganglioncellen)

A

on-center/off surround
off-center/on surround

22
Q

welke twee typen ganglioncellen en wat doen ze

A

magno-RG cellen, helderheid (magno-cellulaire lagen in LGN)
parvo-RG cellen, kleur (parvo-celullaire lagen in LGN)
ipRGCs, lichtgevoelig (melanopsine) (suprachiasmatische kernen) dag nachtritme

23
Q

definitie amblyopie

A
  • oog wat minder goed ziet/dof zicht
  • onderbreking in normale ontwikkeling zien
  • door het niet gebruiken van 1 oog gaan neuronen en synapsen verloren tussen oog en visuele cortex
24
Q

hoe ontstaat amblyopie

A

er is een constante strijd voor dominantie tussen de twee ogen in de visuele cortex, maar er ontstaat een voorkeur:
- strabisme (scheelzien): doordat 1 oog scheel staat worden die vezels onderdrukt
- groot brilsterkte verschil
- gecombineerde oorzak
- deprivatie (ooglid hangt ervoor of aangeboren staar)

25
Q

wat doet een orthoptist

A

behandelt amblyopie en scheelzien onder 8 jaar

26
Q

esotropie

A

scheelzien naar binnen

27
Q

welke leeftijd afplakken bij amblyopie

A

6-8 jaar

28
Q

wat is de therapietrouw bij afplakbehandeling

A

63%

28
Q

hoe werkt kleur zien

A

een combinatie van de m-cel kegeltjes die rood of groen zien bv en de verhouding daartussen en de P-cel die dat verwerkt

29
Q

naar welke kernen gaat de visuele informatie

A
  • 90% naar lateraal geniculate nucleus (thalamus) (visuele informatie)
  • hypothalamus (dag-nacht)
  • pretectum (pupil reflex)
  • superior colliculus (oog/hoofd bewegingen)
30
Q

welke twee paden heb je van LGN naar visuele cortex

A

radiatio optica
bovenlangs via parietaal en onderlangs via temporaal (meyers loop)

31
Q
A
32
Q

door welke twee lijnen wordt de visuele cortex gesplitst

A

sulcus calcarinus en twee hemisferen

33
Q

LGN: parvo- en magno-kanalen verschil in geveoligheid voor bepaalde stimulus: kleur, helderheidscontrast, spatiele frequentie, temporele frequentie

A

kleur: M nee P ja
helderheidscontrast: M hoger P lager
spatiele frequentie M lager P hoger
temporele frequentie M hoger P lager

34
Q

hoe werkt de striate cortex

A

is de visuele cortex, projecties hiernaartoe lopen via oculair dominante kolommen (ODC’s). hij bestaat uit 6 lagen =. info komt binnen in laag 4, strikt monoculaire cellen

35
Q

hoe werkt stereopsis

A

diepte perceptie
de receptieve velden in de ogen zijn meer of minder corresponderend en dat geeft detectie van dispariteit (verschil in beide ogen)
dit wordt verwerkt in de binoculaire cellen in V1 (srtiate cortex)

36
Q

functionele eenheid in V1

A

verzameling kolommen die de verschillende voorkeuren van een stimulus eigenschap van een stukje visueel veld verwerken

37
Q

wat gebeurt er met de visus signalen na V1 (striate cortex)

A
  • dorsale stroom: parietaalkwab (MT), plaats, beweging (waar?)
  • ventrale stroom: temporaalkwab (V4), vorm/kleur (wat?)
38
Q

hemi-achromatopsie

A

halfzijdig ziet men de kleuren niet, komt door laesie in V4 (temporaalkwab)

39
Q

prosopagnosie

A

laesie in fusiforme gyrus FFA in temporaalkwab, men kan gezichten niet meer herkennen

40
Q

pareidolia

A

zodanige intepretatie van waarnemingen, dat je hier herkenbare dingen in denkt waar te nemen

41
Q

akinetopsie

A

laesie in Mt/V5 (parietaalkwab), bewegingsblindheid

42
Q

stoornissen in de pupilreflexxen afferent en efferent oorzaken

A

afferent: n. opticus
efferent: parasympaticus (via n oculomotorius en gl. ciliaris) en de sympaticus

43
Q

welke pathway zorgt voor de pupilreflex

A

pretectum –> nuclei van Edinger-Westphal

44
Q

syndroom van horner

A

probleem sympathicus, probleem dilatator geeft anisocorie

45
Q

RAPD

A

laesie n opticus, dmv swinging flashlight test, . Je schijnt in het ene oog en daarna even snel in het andere oog? Het aangedane oog hoort nauw te worden, maar hij wordt wijder. Het is een maat voor de werking van de nervus opticus.
Normaliter: gelijk even kleiner worden en daarna iets relaxatie bij allebei.
Aangedaan: als je in het aangedane oog schrijnt wordt hij wijder, hij was wel net klein omdat hij wel de reactie kreeg vanuit de nervus van het goede oog.

46
Q
A