3A2 week 12 Flashcards

1
Q

gallig braken pasgeborene + xboz double bubble past bij…

A

duodenumatresie/web/stenose
pancreas annulare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pancreas annulare

A

fusie van de twee pancreas delen aan de ventrale kant en die geeft ook een duodenumobstructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

anorectale malformatie behandeling

A
  • fistel aanwezig –> anusplastiek direct of alter
  • geen fistel aanwezig –> aanleg tijdelijk colostoma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe opereren malrotatie met volvulus

A

Ladd’s procedure met derotatie van de volvulus tegen de klok in, evt resectie necrotische darm, klieven Laddse banden, verbreding mesenterium, darmen in nonrotatie leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uretero-Pelvic-Junction (UPJ) - stenose

A

kan intrinsiek of extrinsiek door bloedvaten. geeftbuikpijn, flankpiojn, misselijkheid, braken, hematurie, nierschade, hypertensie,

maak echo

Behandeling: pyelumplastiek + nierdrainage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vesico-ureterale reflux

A

geeft pyelonefritis, cystisits, niercshade

D: cystografie of DMSA-scan

B: preventie UWI: AB, optimalisatie plaspatroon, ontlastingspatroon, hygiene en circumcisie anders; ureter-reimplantatie of Deflux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

primair obstructieve mega-ureter + behandelng

A

stenose distale ureter voor de blaas, geeftpyelonefritis en nierschade
B: ab, optimalisatie, evt. ureter-reimplantatie + reven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

duplicatuur + ureterocèle + behandleing

A

stenose distale ureter in de blaas met verwijding ureter in de blaas. geeft pyelonefritis en nierschade

D: echo/nierscan
B: ab en optimalsatie
anders: operatief puncties ureterocèle of excisisie ureterocèle + reïmplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

duplicatuur + ureter-ectopie + D en B

A

de nier heeft een dubbele aanleg met twee afvoeren. de ureter van de bovenpool komt op een andere plek uit. bij jongens vaak in zaadblaasjes en bij meisjes in de vagina wat tot druppelincontinentie leidt.
D: echo, MRI, nier-scan
B: bovenpoolresectie ivm ureterectopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

urethrakleppen + D/B

A

stenose in proximale urethra, 1/5000. het geeft UWI, reflux, nierfalen, incontinetie
D: echo, cystogram, cystoscoop
B: scopie-incisie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hypospadie classificatie en behandeling

A

1/250, lage ositie meatus, ventrale curvatuur, afwijkende voorhuid.
Je kan het glandulair hebben, distaal- en midschacht en proximaal
B: Tubularized Incised Plate technique = TIP, is goed qua uiterlijk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waaruit bestaat de mictiecyclus

A
  • vulfase (opslagfase)
  • ledigingsfase (mictiefase)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

door wat wordt de blaas geïnnerveerd centraal en wat doen die punten

A
  • cortex: timing plassen
  • pons: coördinatie tussen sfincter en detrusor
  • sacraal mictie centrum: versterking en fijnafstelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe is de perifere innervatie van de blaas en waar is welk deel verantwoordelijk voor?

A
  • plexus pelvicus: efferent contractie m. detrusor
  • nervus pudendus: afferent en efferent. Het zorgt voor contractie en relaxatie van de sfincter.
  • plexus hypogastricus: afferente informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat gebeurt bij dwarslaesie net onder cortex

A

valt cortex uit en je kan niet meer timen. Detrustor is overactief = spastische blaas=overactieve detrusor. Geeft hele erge urge ineens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt bij complete dwarslaesie door ruggenmerg

A

uitschakeling timing en coordinatie tussen detrusor en sfincter. Je krijgt een overactieve detrusor en slechte relaxatie sfincter tijdens contractie detrusor. Geeft hoge druk in de blaas en dat is slecht voor de nieren. Dyscoordinatie.

De blaas wordt stug en overactief + UWI’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat gebeurt met de blaas bij uitval perifere zenuwen

A

alle relevante centra uitgevallen, grote slappe blaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

infranucleair schade blaas (alle perifere zenuwen door)

A

slappe blaas geeft urineretentie, en dat geeft overloop incontinentie, UWI’s, stuwing nier en dat laatste geeft verminderde nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

meest voorkomende oorzaken neurogene blaas bij kinderen

A
  • sluitingsdefecten neurale buis (MMC):
    -anorectale malformaties

.. Multiple Sclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat test video-urodynamisch onderzoek (VUDO)

A
  • capaciteit
    -instabiele blaas
  • detrusor-sfincter-dyssynergie
    -residu na mictie
    -uroflow
    -lekdruk (LPP < 40 cm H2O)
  • vesico-uretrale reflux
  • configuratie blaashals
  • morfologie blaaswand (hypertrofie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

behandeling neurogene blaas

A

B: zelf catheteriseren (CIC) en anticholinergica (binden en blokkeren zo de M3 receptor), blaaswand botox (vookomt vrijkomen NT), blaasaugmentatie (ileocystoplastiek), appendico-vecio-stomie (makkelijker te catheteriseren)/blaashalsplastiek/ileumconduit/blaasvervanging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

puberteit jongens

A

testikelvolume > 4 ml

23
Q

hoe werken de Tannerstadia

A

Pubesbeharing is het P-stadium (1-5)
Okselbeharing is A-stadium (1-3)
Genitaal is G-stadium (1-5)

24
Q

Wat is een normale leeftijd voor puberteit man

A

Man: gemiddelde 11,5
pubertas precox 9 j
pubertas tarda 14 j

25
Q

3 pijlers psychologische aspecten van de puberteit

A
  • neurologische ontwikkeling: ontwikkeling frontale hersenschors –> cognitieve functies, evalueren jezelf, bewustwording zelf, peergroep
  • maatschappij stelt andere eisen en verwachtingen aan jongeren –> zelfstandiger
  • lichamelijke veranderingen - psychoseksuee veranderingen –> opwinding, romantiek
26
Q

start puberteit vrouwen

A

tanner stadium M2 (klierschijfjes)

27
Q

oorzaken centrale pubertas praecox bij meiden

A

iets in de hersenen, vaak idiopathisch en familiair

28
Q

wanner gemiddeld eerste menarche

A

13 j + 1 m

29
Q

wel puberteit, geen menarche (meer dan twee jaar ertussen)

A

probleem uterus

30
Q

pubertas praecox vrouw leefitjd

31
Q

wat voor effect heeft een prolactinoom op de HPG as

A

prolactine remt hypofyse

32
Q

premature pubarche def

A

pubes beharing
P2 voor 8 bij meiden
P2 voor 9 bij jongens

33
Q

oorzaken van een premature pubarche

A

als LH en FSH laag zijn dan heb je eerder premature adrenarche (door bijnieren!)

34
Q

premature thelarche

A
  • geisoleerde borstontwikkeling
  • normale groei
  • normale botrijping
  • normale eindlengte
  • geen beharing

bij heel jong is het nog aanwezige FSH activiteit, meestal voorbijgaand

5-8 j: vroege activatie gonadale as, zeer lamgzaam

35
Q

pubertas tarda bij man en vrouw leeftijd

A

man 14 j en vrouw 13 j

36
Q

wat doen prenatale androgenen

A

viriliseren gender gedrag en expressie en mogelijk lesbische seksuele oriëntatie vrouwen met AGS en 8% genderdyscomfort, dyscontendness of dysforie

37
Q

verschil kerngecodeerde en mitochondrieel gecodeerde mitochondriele aandoeningen

A

Kerngecodeerd presenteert zich op de kinderleeftijd en mitochondrieel gecodeerd meer met puberteit of volwassen leeftijd

38
Q

Angelman syndroom genetisch probleem

A

defect op het moedergen en het paternale gen staat uit OF twee paternale genen door imprinting en die staan allebei uit

39
Q

wat betekent imprint

A

het gen staat uit

40
Q

hoeveel procent duchenne is keimcelmozaicisme

41
Q

tegen wat zijn kinderen die borstvoeding krijgen beter beschermd

A

eerste drie wel met 50%
- maagdarminfecties
- middenoorontsteking
- luchtweginfecties
- overgewicht en diabetes op latere leeftijd

42
Q

voordelen moedermelk ivt kunstvoeding

A
  • bescherming infecties door directe immunologische factoren en een beter microbioom
  • minder wiegendood SIDS
  • minder overgewicht (zelfs dosis effect van 4% per maand0 en diabetes op latere leeftijd
  • betere hersenontwikkeling: ook IQ? door lange keten vetzuren
  • reductie eczeem bij atopische familie
  • natuurlijke band tussen moeder en kind
  • kosten-effectief voor maatschappij
43
Q

welke immunologische factoren in moedermelk

A
  • aspecifieke afweer
  • specifieke afweer IgA
  • probiotica
  • prebiotica
    -lactoferrine
44
Q

voordelen moedermelk bij prematuren

A
  • minder infecties
  • sneller volledig enteral evoeding
  • minder NEC
  • minder heropnames
  • betere psychomotore ontwikkeling
  • betere overleving
45
Q

compositie van moedermelk

A
  • macro- en micronutriënten
  • immunologische componenten
  • groei factoren, hormonen
  • enzymen
46
Q

verandering in moedermelk

A

colostrum= eerste week eiwitrijker en heel veel immuunstoffen, lactoferrine
eiwitgehalte neemt af met zwangerschapsduur en tijd

47
Q

kliertjes van montgomery

A

talgkliertjes op tepel om hem soepel te houden

48
Q

baby reflexen drinken

A

zoeken, zuigen en slikken

49
Q

welke hormonen regelen moedermelk

A
  • oxytocine: samentrekken spiertjes rond melkklieren en geeft de toeschietreflex
  • prolactine: melkproductie
50
Q

maternale complicaties

A
  • tepelkloven
  • verstopping
  • mastitis/abcedering
    oorzaak vaak techniek, B: ontlasten dus doorgaan met borstvoeding!
51
Q

bij welke infecties geen bv

A

TBC, varicella, HSV op borst, HTLV, haemorrh koortsen

52
Q

Principes van Wilson

A
  • structuur en werkingsmechanisme van de stof
  • dosis en duur vd blootstelling
  • maternale modificatie van de dosis
  • mogelijkheid de foetus te bereiken
  • embryonale periode
  • capaciteit van verschillende organen om de stof te metaboliseren
  • genetisch bepaalde gevoeligheid van het organisme