Brainscape's Knowledge GenomeTM

Browse over 1 million classes created by top students, professors, publishers, and experts.


See full index

3A2 + 3C1 > 3B1 week 1 > Flashcards

3B1 week 1 Flashcards

1
Q

welke 7 functies hebben hersenen en zintuigen?

A
  1. zintuigelijke waarneming
  2. somatosensibiliteit
  3. motoriek en beweginssturing
  4. bewustzijn, aandacht, oriëntatie en geheugen
  5. Oordeelsvermogen, denken en taal
  6. emoties en motivatie
  7. persoonlijkheid en gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorbeelden paroxysmaal ziektebeloop

A

migraine epilepsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voorbeelden ziektebeloop met exacerbaties en herstel

A

recidiverende infarcten, MS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voorbeelden ziektebeloop chronische ziekte

A

degeneratief, COPD, chronische MS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat wordt de telencephalon

A

cerebrale hemisferen en latere ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat wordt het diencephalon

A

thalamus, subthalamus, hu[othalamus, neuropituitary, derde ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat wordt het mesencephalon

A

het middenbrein en cerebrale aquaduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat wordt het metencephalon

A

pons, cerebellum, 4e ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat wordt het myelencephalon

A

de medulla oblongata en caudale deel 4e ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat vormt samen de hersenstam

A

middenhersenen, pons, medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat doet gyrus precentralis

A

van alles met motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doet gyrus postcentralis

A

van alles met gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke gebieden regelen taal

A

broca
Wernicke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke cerebrale nuclei heb je en wat doen ze

A

basale ganglia (beslissingen)
amygdala (angst en emoties)
hippocampus (geheugenprocessen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welk functionele gebied in de hersenen reageert op gezichten

A

fusiforme gyrus (lobus temporalis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe werkt het sensorische systeem

A

input –> thalamus –> primaire schors (–>secundaire schors –> …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe werkt het motorisch systeem

A

(…) –> primaire motorische schors –> ruggenmerg –> skelet spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waaruit bestaat grijze stog

A

cellichamen en dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

classificatie neuronen op basis van structuur

A

zie slim HC deel 1 blz 10 tabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waaruit bestaat witte stof

A

axonen met myelineschede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

classificatie neuronen op basis van verbindingen

A

divergent=1 op veel
convergent=meer op 1
focussed=1 op weinig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke glia cellen zijn er en wat voor functies hebben ze?

A

Centraal:
- oligodendrocyten (–> myelineschede)
- astrocyten ( o.a. bloed-hersenbarriere)
- microglia (o.a. fagocytose, litteken vorming)
- ependymcellen (o.a. liquor productie)

Perifeer:
- Satelliet cellen
- Schwann cellen (–> myelineschede)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat en waar sympatische grensstreng

A

naast je ruggenmerg, autonoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

dorsale zijde ruggenmerg

A

sensorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ventrale zijde ruggenmerg

A

motorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoeveel segmenten heb je en welke

A

8 cervicale
12 thoracale
5 lumbale
5 sacrale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat gebeurt er bij de plexus

A

plexus herschikking spinale zenuwen (zenuwen naar ledemaat)

27
Q

welke segmenten innerveren de arm

A

segmenten C4-T1 (plexus brachialis)

28
Q

welke segmenten innerveren het been

A

segmenten L3-S1 (plexis femoris)

29
Q

hersenzenuw 1

A

olfactorius, sensorisch, reuk

30
Q

hersenzenuw 2

A

opticus, sensorisch, zicht

31
Q

hersenzenuw 3

A

oculomotorius, M, oogspieren/pupil

32
Q

hersenzenuw 4

A

trochlearis, motorisch, oogspier

33
Q

hersenzenuw 5

A

trigeminus, sensorisch+motorisch, kauwspieren, gevoel aangezicht/tong

34
Q

hersenzenuw 6

A

abducens, motorisch, oogspier (lateraal vgm)

35
Q

hersenzenuw 7

A

facialis, sensorisch+motorisch, mimische spieren/speekselklieren/smaak

36
Q

hersenzenuw 8

A

vestibulocochlearis, sensorisch, gehoor&evenwicht

37
Q

hersenzenuw 9

A

glossopharyngeus, sensorisch+motorisch, motoriek en gevoel farynx/tong/bloeddruk/speeksel

38
Q

hersenzenuw 10

A

vagus, sensorisch+motorisch, tracti/farynx

39
Q

Hersenzenuw 11

A

accessorius, motorisch, spieren nek

40
Q

hersenzenuw 12

A

hypoglossus, motorisch, spieren tong

41
Q

wat is somatotopie

A

lokatie van de receptieve velden is bekend (labeled line code)

42
Q

twee soorten adaptatie van vuurfrequentie en waarvoor ze gebruikt worden

A
  • langzaam: bepalen intensiteit van prikkel, hebben altijd een bepaalde vuurfrequentie
  • snel: bepalen verandering in intensiteit, het vuren stopt als als er geen verandering meer is of als het signaal constant wordt
43
Q

welke twee systemen van somato-sensibiliteit heb je

A
  • vitaal (pijn, temperatuur)
  • gnostisch (trilling, positie, aanraking)
44
Q

hoe loopt de gnostische sensibiliteit in het centrale zenuwstelsel

A

via de dorsale kolom en het kruist in de hersenstam

45
Q

hoe loopt de vitale sensibiliteit in het CNS

A

via de antero-laterale baan en het kruist in ruggenmerg segment

46
Q

welke 3 synapsen in somato-sensibiliteit

A
  • hersenstam(gnostisch)/ruggenmerg(vitaal)
  • thalamus
  • somato-sensibele schors
47
Q

waar zitten motoneuronen en hoe zien ze eruit

A

in ventrale hoorn en hersenstam, ze hebben grote cellichamen, axon gaat via perifere zenuw naar (dwarsgestreepte) spier, ze hebben een piramidevorm en kunnen zo gericht spiervezels aansturen

48
Q

hoe verloopt de reflex - simple circuit

A
  • sensibele input (primaire afferenten van motoneuron (spierspoeltjes naar sensibel neuron))
  • centrale verwerking in ruggenmerg
  • motorische output
49
Q

wat doen interneuronen (schakelcellen)

A

bij een reflex moet de ene spier natuurlijk aanspannen, maar de antagonist moet ook ontspannen. Omdat de output maar 1 soort neurotransmitter heeft en die exciterend is, moet er een interneuron tussen zitten voor de antagonist en die geeft inhiberende neurotransmitter. Zo krijg je een polysynaptische reflex

50
Q

cortico-spinale banen (pyramidebaan) wat is het

A

vanuit de somatomotorische schors komt ook contralaterale aansturing van spieren. er is kruising in de medulla

51
Q

extra-pyramidale systemen

A

cerebellum (coördinatie), basale ganglia (is een beweging wel handig op dit moment), effecten verlopen wel via de pyramidebaan

52
Q

wat gebeurt er bij een bewegingsstoornis op perifeer (motorunit) niveau wat betreft kracht, reflexen, tonus

A

kracht: paralyse/parese
reflexen: afwezig
tonus: afwezig

53
Q

Wat gebeurt er bij een bewegingsstoornis op centraal (pyramidaal) niveau wat betreft kracht, reflexen, tonus

A

kracht: paralyse/parese
reflexen: verhoogd
tonus: verhoogd (spastisch)

54
Q

voorbeelden stoornis basale ganglia

A
  • parkinson: problemen met starten en stoppen, ook tremor, basale ganglia te actief dus alles blokken
  • huntington: problemen met stoppen (chorea) want basale ganglia laten alles door
55
Q

verschil paralyse en parese

A

paralyse: verlamming
parese: krachtvermindering

56
Q

verlamming centraal wat betreft atrofie tonus reflexen en voetzoolreflex

A

-atrofie: afwezig
-tonus: verhoogd
-reflexen: verhoogd
-voetzoolreflex: extensie grote teen (Babinski)

57
Q

verlamming perifeer wat betreft atrofie, tonus, reflexen en voetzoolreflex

A

-atrofie: aanwezig
-tonus: verlaagd
-reflexen: verlaagd
-voetzoolreflex: flexie grote teen (normaal)

58
Q

symptomen van beroerte

A

-acuut
-onverwachts
-focale functiestoornissen in hersenen of hersenstam
-waarschijnlijk veroorzaakt door focale cerebrale ischemie of bloeding
-en niet door trauma, infectie, epilepsie

59
Q

focale vs globale symptomen CVA

A

Focale:
- hemiparese
- afasie
- hemianopsie
- dysartrie+diplopie
- ataxie

Globale:
- duizeligheid
- zwart voor de ogen
- verwardheid
- bewusteloosheid

60
Q

kenmerken herseninfarct afsluiting a. cerebri media

A
  • eenzijdige zwakte gelaat, arm>been
  • eenzijdige gevoelsstoornis
  • afasie
  • andere hoge cerebrale stoornis (b.v. rekenen)
  • hemianopsie
  • dysartrie
    is het vaakst aangedaan!
61
Q

kenmerken herseninfarct a. cerebri posterior

A
  • hemianopsie of kwadrantanopsie
  • (eenzijdige zwakte)
  • (eenzijdige gevoelsstoornis)
62
Q

kenmerken infarct a. vertebralis - a. basilaris

A

cerebellum: coördinatiestoornis, dysartrie, draaiduizeligheid
hersenstam: dubbelzien, slikstoornis, ataxie, dysartrie, draaiduizeligheid, bilaterale zwakte

63
Q

oorzaken van hersenischemie

A
  • intracraniële atherosclerose: corticaal infarct of lacunair infarct
  • extracraniële atherosclerose: embolie vanuit carotis of vertebralis
  • cardiale embolie
  • overig
64
Q

behandeling herseninfarct

A
  • trombolyse <4,5 uur: alteplase
  • endovasculaire trombectomie <6 uur:
65
Q
A

3A2 + 3C1 (13 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions