34 Sprache & Grammatik Flashcards
dus
bijgevolg, derhalve
also
folglich
opdat, zodat
damit
het doel, het nut, de zin
der Zweck
de zin, het nut
der Sinn
doordat, door te
indem
met, via
per
toch, desondanks
trotzdem
ondanks
trotz
hoewel, ofschoon
zelfs al, ook al
obwohl
auch wenn
evenwel, echter, maar
allerdings
alleen (maar), toch
echter, maar, evenwel
nur
jedoch
op voorwaarde dat
unter der Voraussetzung, dass
naarmate, al naar gelang; dat hangt ervan af
je nachdem
aan de ene kant… aan de andere kant
enerzijds… anderzijds
einerseits… andererseits
(noch…)
weder… noch
anders
normaal gesproken
sonst
andernfalls
normalerweise
behalve, buiten
afgezien van
außer
abgesehen von
alleen (maar)
nur
bloß
de vergelijking
der Vergleich
even… als, (net) zo… als
genau(so)… wie
even, precies zo
net zo
ebenso
genauso
ook
eveneens
auch
ebenfalls
hoe… hoe, hoe… des te
je. .. desto
je. .. umso
bijzonder
erg, zeer
uitgesproken
besonders
sehr
ausgesprochen
best, tamelijk
tamelijk
ganz
ziemlich
helemaal, eigenlijk
überhaupt
gar
een of ander
irgendeiner, irgendeine, irgendein
irgend-
iemand, de een of ander
irgendwer
ergens, op de een of andere plaats
irgendwo
eens, ooit
irgendwann
die (daar), dat (daar), eerstgenoemde
jener, jene, jenes
dezelfde, hetzelfde
selber, selbe, selbes
gemeenschappelijk
samen
gemeinsam
zusammen
van wie, wiens, wier
wessen
wat voor (een)
was für einer, eine, eins