15 Fähigkeiten, Verhalten, Handeln Flashcards
in staat zijn om
in der Lage sein
kunnen omgaan
zurechtkommen
redden
schaffen
geschikt zijn
sich eignen
getalenteerd
begabt
handig, vaardig
geschickt
de aard, de natuur
die Art
de manier, de wijze
die Art und Weise
de situatie, de toestand, de omstandigheden
die Lage
wennen, gewend raken
sich gewöhnen
omgaan
umgehen
in actie komen
tätig/aktiv werden
de daad
die Tat
uitvoeren, afhandelen, doen
erledigen
iemand iets laten doen
jemanden etwas machen lassen
gebruiken
verwenden
gebruiken, toepassen, aanwenden
anwenden
voornemens zijn
beabsichtigen
de bedoeling, het voornemen, de opzet
die Absicht
definitief, voorgoed
endgültig
beslissen, een besluit nemen
entscheiden
een beslissing nemen
sich entscheiden
besluiten
(sich) entschließen
een besluit nemen
einen Entschluss fassen
besluiteloos, weifelend
unentschieden
unentschlossen
onbeslit, gelijk (sport)
unentschieden
acht slaan, letten
achten
zich inspannen, zijn best doen
sich anstrengen
de moed
der Mut
de verantwoordelijkheid, verantwoording
die Verantwortung
verantwoordelijk
verantwortlich
bereid zijn
bereit sein
regelen, arrangeren
einrichten
arrangieren
verhinderen, voorkomen
verhindern
opgeven
aufgeben
resignieren
afstand doen van
verzichten
voorkomen
vermeiden