2B3 Immunologie Flashcards

1
Q

Definitie vaculitis
(HC.1 week 11)

A

Ontsteking v/d bloedvaten waarbij het klinisch beeld afhankelijk is van plaats en kaliber v/d aangedane bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belangrijke cytokine bij pathogenese van vasculitis van grote bloedvaten
(HC.1 week 11)

A

IL-6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pathogenese vasculitis (middel?)grote bloedvaten
(HC.1 week 11 / zelf)

A

Probleem begint in adventitia (buitenste laag bloedvatwand):
DC wordt geactiveerd. Lymfocyten komen via vasa vasora daarnaartoe en worden geactiveerd. Lymfocyten gaan cytokines produceren, wat leidt tot ontstekingsreactie en uiteindelijk ontsteking v/d hele bloedvatwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pathogenese vasculitis kleine bloedvaten: immuuncomplex
(HC.1 week 11 / zelf)

A

Macrofagen ruimen immuuncomplexen (antigenen + antistoffen) op. Te veel immuuncomplexen? –> immuuncomplexen slaan neer op vaatwand –> ontsteking van vaatwand.

Plaatje:
–> immuuncomplexen trekken leukocyten aan –> enzymen uit leukocyten ruimen immuuncomplexen op, waarbij vaatwand beschadigd raakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pathogenese vasculitis kleine bloedvaten: ANCA-geassocieerd

A

Als neutrofielen geactiveerd raken, komen antigenen waartegen ANCA’s gericht zijn tot expressie op hun oppervlak, waardoor ANCA’s antigenen kunnen binden –> upregulatie van adhesiefactoren door neutrofielen, neutrofielen binden aan vaatwand –> ontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Antigenen waartegen ANCA’s zijn gericht

A

MPO
PR3
Zitten i/h cytoplasma van neutrofiele granulocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gevolgen van vaatwandontsteking
(HC.1 week 11)

A
  • Vernauwing
  • Trombose
  • Vaatwandverzwakking met evt. ruptuur (aneurysma)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diagnostiek bij vasculitis
(HC.1 week 11 / zelf)

A

In principe diagnose histologisch bevestigen!
Niet bij grote bloedvaten. PET-scan, angiografie (kralensnoer; vernauwingen en verwijdingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Behandeling vasculitis
(HC.1 week 11 / zelf)

A

Prednison, anti-IL6 (tocilizumab)
(alleen bij grote vaten??)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Polyarteritis nodosa (PAN)
(HC.1 week 11)

A

Vasculitis van middelgrote vaten
- Aspecifiek begin
- Huid, zenuwen, tractus digestivus, hart
- Sterke associatie met hepatitis B infectie
- Behandeling: hepatitis behandeling; prednison + cyclofosfamide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ziekte van Kawasaki
(HC.1 week 11)

A

Vasculitis van middelgrote vaten
- Kinderziekte
- Mogelijk ook associatie met COVID-19
Begint met virale verschijnselen, kinderen krijgen hartinfarct (vasculitis van coronairen). Behadelen met antistoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

IgA vasculitis / Henoch-Schönlein

A

Vasculitis van kleine vaten, immuuncomplex gemedieerd
- Purpura, artritis, buikklachten, nierbetrokkenheid, (algemene symptomen: koorts)
- M.n. kinderen
- Vaak in aansluiting op infectie
- Vaker in winter en najaar
- Behandeling: expectatief beleid; NSAID’s; steroïden?

Kinderen hebben vaak in 1ste instantie BLWI –> IgA tegen antigenen maken –> immuuncomplexen slaan neer in huid (purpura), nier (glomerulonefritis), darmwand (IBD-achtig beeld, bloederige ontlasting).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Arteritis temporalis
(ZO.4 week 11)

A

Reuscelarteriitis
Vaak geassocieerd met polymyalgia rheumatica
Systemische verschijnselen: koorts, algemene malaise, anemie, spierpijn
Lokale verschijnselen: hoofdpijn, kaakclaudicatie, visusstoornissen
Kan onbehandeld leiden tot blindheid
Behandeling: steroïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Syndroom van Sjögren
(PD.5 week 11 / zelf)

A
  • Altijd kenmerkende droogteklachten v/d ogen en mond (sicca)
  • Vermoeidheid, grieperig gevoel, gewrichts- en spierpijn, …
  • Diagnostiek: óf positieve SS-A-/SS-B-antistoffen of ontstekingsinfiltraat bij biopt van speekselklier?
  • Meest gevreesde complicatie: maligne lymfoom (MALT)
  • Behandeling: substitutie vocht (kunsttranen, -speeksel), stimulatie exocriene klieren met M3R agonisten (pilocarpine), behandeling complicaties (o.a. orale candiasis).

Bijwerking pilocarpine (stimulatie speekselsecretie): pupilverwijding

Destructie van speekselklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Indeling vasculitis
(HC.1 en ZO.4 week 11 / zelf)

A
  • Grote vaten: arteritis temporalis, Takayasu
  • Middelgrote vaten: polyarteritis nodosa, ziekte van Kawasaki, Churg-Strauss
  • Kleine vaten: IgA-vasculitis/Henoch-Schönlein, hypersensitivity vasculitis, microscopische polyangiitis, GPA / Wegener
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hypersensitivity vasculitis
(HC.1 week 11)

A

Vasculitis van kleine vaten
- Beperkt tot huid
- Onderscheid met Henoch-Schönlein: wel of geen IgA-deposities
- Verdwijnt na 1-4 weken

Klachten 10-14 dagen na behandeling: antistoffen tegen geneesmiddelen maken. Behandeling: medicatie stoppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Guillan-Barré syndroom (GBS)
(PD.3 week 11 / zelf)

A
  • Post-infectieuze polyradiculoneuropathie: beschadiging van perifere zenuwen en zenuwwortels
  • Moleculaire mimicry tussen Campylobacter jejuni en zenuw (ganglioside): gemeenschappelijk stukje suiker, waartegen antistoffen gericht (anti-GM1?, kruisreactie)
  • Cruciaal is niet infectie met C. jejuni, maar maken van antistoffen
  • 2 soorten: macrofaag valt myelineschede aan (AIDP) of macrofaag valt axon aan (AMAN; via knoop van Ranvier, waar geen myeline is)
  • Behandeling: IVIG
  • Mannen > vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Endocarditis: 2 vormen
(HC.4 week 11)

A

Acute: pathogene bacteriën zijn actief, kan binnen enkele dagen levensbedreigend zijn
Subacute (lenta): iemand heeft maandenlang onduidelijke klachten. Geleidelijk nemen de klachten toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pathogenese endocarditis
(HC.4 week 11)

A
  1. Turbulentie bloedstroom of ander trauma –> schade aan endotheel v/h endocard
  2. Depositie trombo’s en fibrine (niet-bacteriële trombotische endocarditis)
  3. (Transiënte) bacteriëmie
  4. Adherentie aan en kolonisatie van NBT-lesie
  5. Snelle bacteriële groei en toename depositie trombo’s en fibrine
  6. Infectiehaard: vegetatie of abces:
    - Afhankelijk van inoculum van micro-organisme
    - Bij constante strooiing (bacteriëmie)
    - Geen (goede) fagocytaire afweer in vegetatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke patiënten komen in aanmerking voor endocarditisprofylaxe?
(HC.4 week 11)

A
  • Eerder een endocarditis doorgemaakt
  • Kunstklep
  • Bepaalde congenitale hartafwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Risicofactoren voor maligne lymfoom als complicatie van syndroom van Sjögren
(PD.5 week 11)

A
  • Leukocytoclastische vasculitis
  • Complementverbruik
  • Cryoglobulines
  • Hoog IgG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Arteritis temporalis
(ZO.4 week 11 / zelf)

A

Vasculitis van grote vaten
- Afwijkingen die je in biopt kan vinden: chronische inflammatoire reactie m.n. i/d media, vernauwing v/h vaatlumen, verdikking v/d intima, meerkernige reuscellen
- Incidentie: ca. 15 : 100.000
- Kan onbehandeld leiden tot blindheid door vaatocclusie
- Behandeling: steroïden (snel starten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

5 ACR-criteria diagnose arteritis temporalis (ZO.4 week 11)

A
  • Leeftijd ouder dan 50 jaar
  • Nieuw ontstane hoofdpijn
  • Afwijking bij lichamelijk onderzoek aan de arteria temporalis: pijn bij palpatie of verminderde pulsaties die niet toe te schrijven zijn aan atherosclerotisch vaatlijden
  • Verhoogde bezinking
  • Afwijking i/h biopt v/d arteria temporalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Polymyalgia rheumatica
(ZO.4 week 11 / zelf)

A
  • Typische klachten v/h bewegingsapparaat behorende bij arteritis temporalis of op zichzelf staand
  • Incidentie: ca. 50 : 100.000
  • Symptomen: proximale spierpijn, proximale spierstijfheid, koorts, vermoeidheid, gewichtsverlies, anemie, hoge bezinking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Opbouw bloedvatwanden (HH / zelf)

A

Van binnen (lumen) naar buiten:
- Tunica intima
–> Endotheelcellen
–> Subendotheliale laag/ruimte
–> Lamina elastica interna
- Tunica media (gladde spiercellen)
- Tunica adventitia/externa (bindweefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Katheter-gerelateerde infectie (CRI)
(ZO.4 week 11 / zelf)

A
  • Belangrijkste verwekkers: coagulase negatieve stafylokokken, S. aureus, enterokokken, aërobe gramnegatieve bacteriën, gisten (Candida spp. soorten)
  • Intravasculaire infecties behandelen met bactericide AB
  • Endogene postoperatieve S. aureus infecties kunnen voorkomen worden door profylactisch eradicatie v/h neusdragerschap (mupirocine neuszalf)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Meest voorkomende infectie postoperatief
(ZO.1 week 11)

A

UWI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Diagnose pnuemonie
()

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Typische verwekkers pneumonie

A
  • Streptococcus pneumoniae
  • Haemophilus pneumoniae
  • Staphylococcus aureus
  • Moraxella Catarrhalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Atypische verwekkers pneumonie

A
  • Mycoplasma pneumoniae
  • Chlamydophila pneumoniae
  • Legionella pneumophila
  • Influenza | RSV | Adenovirus | Coronavirussen
  • Pneumocystis jirovecii | Tuberculose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

CURB-65 (AMBU-65) score

A

Confusion
Ureum > 7
Respiratory rate = ademhaling > 28/min
Blood pressure: systolische < 90 of diastolische RR < 60
65 jaar of ouder

0 of 1 punt: thuis behandelen
2 punten: korte opname
3 of meer: opname/ICU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Indicaties voor drain (pleuravocht bij pneumonie)
(HC.1 week 12)

A
  • pH ≤ 7.2
  • Empyeem
  • Loketten
  • Grote hoeveelheid vocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn [belangrijke] complicaties bij diabetische voet?
(ZO.5 week 11 / zelf)

A

Sepsis en osteomyelitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Op welke manieren kun je bij DM-patiënt ulcus op voetzool vaststellen dat er osteomyelitis is?
(ZO.5 week 11 / zelf / tentamenvraag)

A
  • Probe-to-bone test
  • Radiologie: x/voet of MRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Ziekte van Graves en ziekte van Hashimoto
(zelf)

A

Graves: autoantistoffen tegen TSHR
Hashimoto: autoantistoffen tegen TPO (en Tg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Lagen v/d huid

A

Epidermis (opperhuid)
- Stratum corneum (hoornlaag)
- Stratum lucidum (voetzolen/handpalmen; niet overal)
- Stratum granulosum
- Stratum spinosum (grootste laag)
- Stratum basale
Keratinocyten, melanocyten, langerhanscellen, merkelcellen, vrije zenuwuiteinden, géén bloedvaten.

Dermis (lederhuid): collageen, elastine; talgklier, haarfollikel, zweetklier
Fibroblasten. Papillen geven stevigheid, dal = retelijst.

Subcutis (onderhuids bind-/vetweefsel)
Vetcellen/lipocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Staphylococcal scalded skin syndrome (SSSS)

A
  • Veel oppervlakkige loslating van huid
  • Veroorzaakt door S. aureus?
  • Levensbedreigend
  • Lijkt op impetigo bullosa, maar kinderen zijn vaak zieker
  • Therapie: systemische AB - i.v. of oraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

PROVOKE

A

Plaats
Rangschikking
Omvang
Vorm
Omtrek
Kleur
Efflorescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Big five kinderexanthemen (en hun verwekkers)
(HC.3 week 12)

A

Mazelen: paramyxovirus
Roodvonk: GAS (streptococcus pyogenes)
Rode hond: rubellavirus
Vijfde ziekte / erythema infectiosum: humaan parvovirus B19
Zesde ziekte / exanthema subitum: humaan herpesvirus type 6A+B

Waterpokken / varicella: varicellazostervirus (VZV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

STSS

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Congenitaal rubella syndroom

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Kinderexanthemen: welke zijn gevaarlijk voor zwangeren / ongeboren vrucht?
(zelf)

A

Rubellavirus (rode hond; congenitaal rubellasyndroom)
Parvovirus B19 (vijfde ziekte)
Varicella zoster (gordelroos/waterpokken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Korte omschrijving kinderexanthemen / typische dingen
(zelf)

A

Mazelen: Koplikvlekken, conjunctivitis
Roodvonk: eig. altijd gepaard met flinke keelontsteking, narcosekapje, frambozentong
Rode hond: cervicale lymfklierzwelling vóór exantheem
Vijfde ziekte: ‘slapped cheeks’, exantheem op strekzijde ledematen met centrale verbleking
Zesde ziekte: eerst koorts, daarna exantheem
Waterpokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe komt het dat een 2de infectie met dengue ernstiger kan verlopen?
(zelf)

A

Uit aantekeningen:
Als je ander type krijgt, herkennen antistoffen die je tegen eerste type hebt gevormd tweede type en binden daaraan. Helpen virus om cellen binnen te krijgen (~paard van Troje). Antistoffen kunnen virus niet neutraliseren. Duurt even voordat lichaam dat doorheeft, in die tijd kan virus schadelijke werk doen: tweede infectie met dengue kan ernstiger verlopen.
Eerste jaar na infectie heb je zoveel immuniteit, dat dit niet geldt. Daarna verdwijnt kruisreactiviteit en kun je dit mechanisme krijgen. Derde of vierde infectie: ook niet meer aan de orde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Reizigersdiarree: indicaties voor diagnostiek
(HC.3 week 14)

A

> 5 dagen diarree
Bloed/koorts (invasieve gastro-enteritis)
Extremes-of-age (heel jong of heel oud iemand)
Immuungecompromitteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Eerste keus behandeling bij ernstige TD (traveler’s diarrhea)
(HC.3 week 14)

A

Azitromycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Amoebendysenterie
(HC.3 week 14)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Coeliake
(VO DD III / zelf)

A
  • Autoantistoffen (IgA) tegen tTG (ook wel TG2)
  • Gluten: totale eiwitcomponent van tarwe, rogge, gerst
  • HLA-DQ2(.5) of HLA-DQ8
  • Vlokatrofie
  • Klassieke presentatie: diarree, vermagering, anemie

tTG deamineert gliadinepeptiden (glutamine –> glutamaat). Gedeamineerde gliadine bindt aan HLA (aan APC in lamina propria), HLA presenteert aan CD4+ T-cel –> immuunrespons.

Huidaandoening geassocieerd met coeliakie: dermatitis herpetiformis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Pernicieuze anemie
(VO DD III / zelf)

A
  • Anemie door vitamine B12-deficiëntie
  • Macrocytaire anemie (MCV > 100)
  • Vitamine B12 = cobalamine
  • Pariëtale cellen (in maag) produceren intrinsic factor (IF).
  • Om opgenomen te kunnen worden (in terminale ileum) moet vitamine B12 binden aan IF.
  • Presentatie: vermoeidheid en zwakte; dyspnoe; paraesthesie; zere tong

Oorzaken pernicieuze anemie:
- Verminderde productie door afname van aantal pariëtale cellen (door autoantistoffen tegen pariëtale cellen, ernstige atrofische gastritis of gastrectomie)
- Auto-antistoffen tegen IF
–> Blocking antibody’s: remming binding vitamine B12 aan IF
–> Binding antibody’s: remming binding van vitamine B12/IF-complex aan receptoren in terminale ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Ziekte van Graves en ziekte van Hashimoto
(VO DD III / zelf)

A

Ziekte van Graves:
- Stimulerende autoantistoffen tegen TSH-receptor –> hyperthyreoïdie
- ↑ T4 en T3, ↓ TSH (antistoffen nemen functie van TSH over, negatieve feedback)
- Syndroom dat bestaat uit: hyperthyreoïdie, struma, ophthalmopathie, dermopathie (pretibiaal myxoedeem)
- Gering lymfocyteninfiltraat
- Antistof-gemedieerde auto-immuunziekte

Ziekte van Hashimoto:
- Autoantistoffen tegen TPO (en Tg) (o.a., ook blokkerende antistoffen tegen TSHR) –> hypothyreoïdie
- ↓ T4 en T3, ↑ TSH
- Sterk lymfocyteninfiltraat
- Destructie van follikels/cellen?
- T-cel-gemedieerde auto-immuunziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hepatitis A

A
  • Picornavirus / enterovirus 72
  • Transmissie: faeco-orale route (wel intensief contact nodig)
  • Incubatietijd 30 dagen
  • Virus in bloed en ontlasting 2 à 3 weken voor symptomen: je wordt ziek van immuunrespons!
  • Diagnostiek: serologie IgM
  • Buikpijn, koorts en geelzucht, braken, per acuut ontstaan
  • Extra-hepatische stoornissen (veroorzaakt door neerslag van immuuncomplexen): huiduitslag of vasculitis v/d huid; artralgie of artritis

Geen chronisch dragerschap
Infectie v/d kinderleeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Definitie zoönose
(HC.6 week 14)

A

Ziekte die wordt gedeeld door de mens en andere gewervelde diersoorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Conventionele en ‘transformatieve’ aanpak van opkomende infectieziekten
(HC.6 week 14)

A

Conventionele aanpak:
1. Goede surveillance
2. Goede diagnose
3. Zo goed mogelijk beperken van ziekte en dood

‘Transformatieve’ aanpak:
1. Minder handel in wilde dieren en dierlijke producten
2. Minder intensieve veehouderij
3. Minder ontbossing en humane invasie van natuurgebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hepatitis C
(HC.4 week 14)

A
  • RNA-virus
  • Diagnostiek: ALAT en ASAT –> anti-HCV IgG –> HCV RNA (wijst op actieve infectie) –> HCV genotype
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke dingen zorgen ervoor dat hepatitis C sneller verloopt?
(HC.4 week 14 / zelf)

A

≤20 jaar na infectie:
Man, alcoholgebruik, HCV genotype 3, steatose, obesitas, oudere leeftijd bij infectie, co-infectie met hiv of HBV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Bij hoeveel procent geneest acute HCV-infectie spontaan?
(HC.4 week 14 / spontaan)

A

~15-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Tekenen van levercirrose
(HC.4 week 14)

A

Gynaecomastie, erythema palmare, caput medusae, spider naevi, tandvleesbloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Voorbeelden van extra-hepatische manifestaties HCV
(HC.4 week 14)

A

Depressie, vasculitis, nierinsufficiëntie, diabetes mellitus, cardiovasculaire events, maligne lymfoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

SVR
(HC.4 week 14 / zelf)

A

‘sustained virological response’ = virale eradicatie (virus is niet meer aantoonbaar in bloed, zoals n=n bij hiv); duurzaam

60
Q

Behandeling van HCV
(HC.4 week 14)

A

Antivirale therapie met DAA’s (remmen enzymen):
1ste keus: glecaprevir/pibrentasvir of sofosbuvir/velpatasvir
8-12 weken behandelen

61
Q

Aarsmade / Enterobius vermicuralis
(HC.1 week 15)

A

Vrouwtje zet eieren af op perianale huid, jeuk, krabben, eitjes aan handen, volgende gastheer.
Jonge kinderen
Kleine, witte wormpjes op ontlasting
Diagnostiek:
- Determinatie adulte worm in ontlasting
- Plakband preparaat
Therapie: 1 dosis mebendazol, na 14 dagen herhalen

62
Q

Ascariasis: symptomen
(HC.1 week 15)

A

Migratie fase:
Löffler syndroom: koorts, hoesten, eosinofilie, pulmonair infiltraat

Volwassen worm fase:
Veel wormen: buikpijn, obstructie; ondervoeding; zwerflust (afsluiting galgang, etc.)
Weinig wormen: geen symptomen
IgE ↑, eosinofilie

63
Q

Spoelworm / Ascaris lumbricoïdes
(HC.1 week 15)

A

Ei in feces, ontwikkeling ei (in milieu), orale opname ei, in darm: larve uit ei, larve penetreert mucosa, migreert naar bloedvat, versleping naar alveoli, penetreert long, larven opgehoest, larve doorgeslikt (dag 14), volwassen in darm, man en vrouw, seksuele voortplanting: ei
Totale duur: 60 dagen
Feco-orale transmissie
Weefselmigratie

Ascariais:
Diagnostiek:
- Wormeieren onderzoek in feces
- Determinatie worm in feces
Behandeling: albendazol po, eenmalig 400mg

64
Q

Strongyloïdes stercoralis
(HC.1 week 15 / zelf)

A

Auto-infectie mogelijk

Strongyloidiasis:
Symptomen: diarree, buikpijn, vocht in longen, Löffler syndroom, pneumonie, jeuk, koorts
Asymptomatisch beloop in immuuncompetente patiënt mogelijk
Disseminatie* (immuungecompromitteerd): alle organen incl. CZS, abcesvorming, kan ernstig beloop hebben (hyperinfectie, dood)

Diagnostiek: larven in feces (Baermann, PCR) + specifieke antilichamen (serologie)

Behandeling: ivermectine

*Larven in ieder lichaamsvocht (BAL, liquor)

65
Q

Afweer tegen invasieve wormen:

A

Th2; IL-4, IL-5, IL-13; eosinofielen

IL

66
Q

Schistosomiasis
(HC.1 week 15 / zelf)

A

Ook wel Bilharzia
Schistosoma: platworm (trematode).
3 soorten: S. mansoni (mesenteriale vaten), S. japonicum, S. haematobium (plexus blaas)
Indirecte ontwikkelingscyclus; zoetwaterslak is tussengastheer
Eieren zijn voornaamste oorzaak van pathologie –> granulomen

4 klinische stadia:
1. Invasiestadium
2. Katayama-syndroom (‘acute schistosomiasis’)
3. Gevestigde infectie
4. Chronische schistosomiasis

Diagnostiek: feces/urine onderzoek (+ serologisch onderzoek / urine antigeentest)
Therapie: praziquantel

Wormen manipuleren afweersysteem van gastheer: onderdrukt Th2-respons.

67
Q

Hygiëne hypothese
(HC.1 week 15)

A

Afwezigheid van infecties (m.n. invasieve parasieten) verhoogt de gevoeligheid voor het ontwikkelen van allergische ziekten.

68
Q

Verband tussen worminfecties en allergie
(zelf)

A

Door worminfecties wordt regulatoire T-celrespons geïnduceerd, wat verlaging van Th2-respons geeft.

Bij geboorte heeft Th2-lijn standaard overhand. O.i.v. infecties onderdrukking van Th2-respons, infecties zijn trigger voor Th1-respons.
Onvoldoende prikkeling (infecties) –> Th2-respons onvoldoende onderdrukt –> allergie.

69
Q

IL-5 en eosinofielen
(zelf)

A

IL-5 (geproduceerd door Th2-cellen) is een groeifactor voor eosinofielen

70
Q

Atopisch syndroom
(HC.2 week 15)

A

Allergische rhinitis / rhinoconjunctivitis (hooikoorts), astma, eczeem, voedselallergie

71
Q

Klachten bij acute allergische reactie (type I)
(zelf)

A

Urticaria, rhino-conjunctivitis, piepen, heesheid, buikpijn, misselijkheid, braken, diarree, hypotensie, anafylaxie
< 2 uur na inname/blootstelling

72
Q

Samenvatting typen overgevoeligheidsreacties
(zelf)

A

I: IgE gemedieerd, meeste, acuut
1ste contact: sensibilisatie fase, 2de contact: effector fase (degranulatie mestcel)
Acute reactie (<2 uur), heel soms ook nog late reactie.
–> Vb.: allergische rhinitis, astma, anafylaxie
II: cytotoxisch, IgG of IgM binden aan cel- of matrix-gebonden antigenen
–> Vb.: geneesmiddelen
III: IgG bindt aan circulerende antigenen –> immuuncomplexen
–> Vb.: IgA-vasculitis (Heimlich-Schönlein), SLE, serumziekte
IV: vertraagd type; T-cel gemedieerd
–> Vb.: AB, contactallergie/-eczeem

Allergische reactie = type I overgevoeligheidsreactie

73
Q

Kenmerken van eczeem
(HC.4 week 15)

A

Jeuk (hoofdcriterium); erytheem; droge huid; schilfering; lichenificatie; korstjes, blaasjes, vochtafscheiding

74
Q

Acute allergische reactie: binnen hoeveel tijd na blootstelling?
(zelf)

A

< 2 uur

75
Q

Diagnostiek voedselallergie
(HC.4 week 15 / zelf)

A

Huidtest / skin prick test
ImmunoCap / bloedprikken
DBPCFC / provocatietest (gouden standaard)

76
Q

Begrippen atopie, allergie en sensibilisatie
(HC.4 week 15 / zelf)

A

Atopie = aanleg om allergisch te reageren op stoffen/prikkels vanuit de omgeving
Allergie = overdreven reactie v/h immuunsysteem op een niet-schadelijke prikkel/stof (= allergeen)
Sensibilisatie = aanwezig zijn van specifieke IgE antistoffen tegen een bepaald allergeen

Sensibilisatie zegt alleen iets over hebben van antistoffen, pas allergie als je er ziek van bent. Hebben van specifiek IgE ≠ allergie.

77
Q

Filaggrine

A

Epidermaal barrière-eiwit
‘Loss of function’-mutatie –> verlaagd NMF (natural moisturizing factor)
Kinderen die op jonge leeftijd ernstige eczeem hebben. Extra gevoelig voor ontwikkelen van hele atopiesyndroom.

78
Q

Allergie ontwikkelen
(HC.4 week 15 / zelf)

A

Bij geboorte: Th2-lijn heeft overhand.
Infecties –> onderdrukking Th2-respons, trigger voor Th1-respons.
Onvoldoende infecties? –> Th2-respons onvoldoende onderdrukt –> allergie.

79
Q

Eczeem en voedselallergie
(zelf)

A

Sneller voedselallergie bij ernstig eczeem op jonge leeftijd.

Kans op allergie is groter als kind (met eczeem) via huid gesensibiliseerd wordt tegen voedingsmiddel dat die nog niet heeft gegeten.

Eczeem kan geen uiting zijn v/e voedselallergie: alleen urticaria kan symptoom zijn v/e allergische reactie. Eczeem: type IV reactie, testen met plaktest?

80
Q

Wat zegt de hoogte van sIgE?

A

Hoe meer sIgE tegen allergeen, hoe groter de kans op symptomen bij een provocatie.

Gerelateerd aan kans op ziek worden, niet aan ernst!

81
Q

Normaalwaarde sIgE
(HC.4 week 15)

A

<0,35 kU/L

82
Q

Nadelen eliminatie dieet

A
83
Q

GPA (granulomatosis with polyangiitis) / ziekte van Wegener
(zelf)

A
  • ANCA-geassocieerde vasculitis van kleine (en middelgrote) bloedvaten
  • Antistoffen tegen PR3 (intracellulair enzym). NG* geactiveerd –> PR3 komt tot expressie –> ANCAs binden aan NG –> upregulatie van adhesiefactoren –> NG gaat aan vaatwand hechten.

Aantasting organen (luchtwegen**; nieren; ogen, oren, huid; hart). Gegeneraliseerde (klassieke) vorm vs. gelokaliseerde vorm (25%; beperkt tot bovenste of onderste luchtwegen; geen nierbetrokkenheid)

Behandeling: rituximab, middel dat C5a (activeert NG) blokkeert, steroïden, cyclofosfamide (2de keus, chemotherapie, kun je niet te lang geven)
2 jaar behandelen, stoppen vanwege infectierisico

*NG = neutrofiele granulocyt
** Zadelneus, zweertjes en korstjes i/d neus, neus uitvloed (bloederig), …

Tentamenvraag: bij GPA is m.n. c-ANCA positief.

84
Q

Problemen na de reis: leukocytose, leukopenie, trombopenie, eosinofilie

A

Leukocytose: amoebenabces, bacteriële infectie
Leukopenie: virale infecties (dengue + atypische lyfmocyten), rickettsiose, viscerale leishmaniasis, buiktyfus (+ linksverschuiving), brucellose (+ rel. lymfocytose)
Trombopenie: malaria, arbovirale infecties, leptospirose, rickettsiose, hemorragische koortsen, ziekte met diffuus intravasale stolling, viscerale leishmaniasis
Eosinofilie: strongyloidiasis, schistosomiasis, ascariasis, filariasis, gnathosomiasis, fascioliasis, trichinellose

85
Q

Syndroom van Löfgren

A

Erythema nodosum, artritis, bilaterale hilaire lymfadenopathie

Bij sarcoïdose

86
Q

Tryptase

A

Stof uniek voor mestcellen
<8,6 µg/L

87
Q

Anafylaxie

A

Behandeling: adrenaline

88
Q

Sarcoïdose
(VO DD IV / zelf)

A

Granulomen
ACE en sIL2r kunnen verhoogd zijn
Gouden standaard diagnose: granulomen aantonen (biopt)
Combinatie T CD4 lymfopenie in perifeer bloed + T CD4 lymfocytose in BAL is zeer suggestief voor sarcoïdose
Cardiale sarcoïdose; geleidingsstoornissen
Calcium kan verhoogd zijn

Mutatie in NOD2; granulomateuze ontsteking van huid, ogen en gewrichten.

Behandeling: corticosteroïden, hydroxychloroquine (tegen malaria)

Tentamenvragen:
- Mantoux test kan negatief worden bij patiënten met sarcoïdose door vertraagde hypersensitiviteit.
- Bij actieve sarcoïdose heeft behandeling met prednison de voorkeur.

89
Q

PJP (Pneumocystis jiroveci pneumonie)
(zelf)

A

Atypische pneumonie
Schimmel
Opportunistische infectie (latent aanwezig, klachten als immuunsysteem faalt)
P. jiroveci plakt aan alveoluswand m.b.v. 2 adhesieve factoren (fibronectine en vitronectine) –> inflammatoir proces met destructie v/d alveoluswand en verstoring v/d gaswisseling (–> hypoxie / lage saturatie)
Pneumocystes
Diagnostiek: BAL
Complicatie: pneumothorax
Behandeling: 2 weken hoge dosering cotrimoxazol (+ prednison bij hypoxische patiënten)
PJP bij hiv-/aidspatiënt: chronisch beloop, langzaam progressieve kortademigheid, laag CD4+ T-cellen

90
Q

Priming effect (beroepsallergie)

A

Neus en longslijmvlies (raken geïrriteerd door allergeen) wordt steeds gevoeliger voor dezelfde hoeveelheid allergeen.
Meer klachten

91
Q

Hoog- en laagmoleculaire stoffen

A

HMW: >5 kD (eiwit)
LMW: <1 kD (chemisch, geneesmiddelen)

92
Q

Diagnostiek allergie

A

specifieke IgE, huidtest,

93
Q

4 orgaansystemen klachten allergische reactie

A

Maagdarmkanaal, huid en slijmvliezen, cardiovasculair, bovenste en onderste luchtwegen

94
Q

Geneesmiddelenovergevoeligheid: type A vs. type B reacties

A

Type A / neveneffect:
- Versterkt effect
- Ongewenst effect

Type B / overgevoeligheidsreactie:
- Acute/directe overgevoeligheidsreactie (IgE, type I)
- Late/vertraagde overgevoeligheidsreactie (T-cel, type IV)

Ernstige late overgevoeligheidsreactie:
Overgevoeligheidssyndroom: naast huidbeeld alarmsymptomen: exantheem/urticaria/pustels/blaarvorming + koorts en systemische verschijnselen –> DRESS, TEN, …

95
Q

Petechiën en purpura

A

Niet-wegdrukbare roodheid
Purpura: >4 mm, petechiën: <4 mm?
Vaak pre-tibiaal
Passen bij vasculitis

96
Q

Serumziekte

A

Type III overgevoeligheidsreactie

97
Q

SIR model

A

Susceptibel –> infected –> recovered

98
Q

R0 (basisreproductiegetal)

A

R0 = bcD = besmettingskans x aantal contacten per tijd x duur van infectie

R0 = aantal secundaire besmettingen per primair geval i/e volledig vatbare populatie.
Uitbraak als R0>1.

99
Q

Formule kritische vaccinatiegraad

A

f = 1 - 1/R0

Stel vaccineffectiviteit is P:
f = [1 - 1/R0] / P

100
Q

BRMO

A

Bijzonder resistent micro-organisme
- Resistent voor veel en/of belangrijke AB
- Kan zich snel of gemakkelijk verspreiden

MRSA, ESBL, carbapenemase (= meropenem R)

101
Q

Welke AB kun je niet meer gebruiken als bacterie ESBL-positief is?
(zelf)

A

Penicillinen (penicilline, amoxicilline, piperacilline)
+
1ste (cefazoline), 2de (cefuroxim) EN 3de (ceftriaxon, cefotaxim, ceftazidom) generatie cefalosporinen

Wanneer je geen enkel penicilline en cefalosporine kunt gebruiken

102
Q

CRP en BSE
(zelf)

A

IL-6 stimuleert lever tot maken van CRP; ontstekingsparameter (infectie of weefselschade)

103
Q

Anti-HBc positief
(zelf)

A
  • Infectie
  • HBIG
    Vaccinatie bevat alleen HBsAg (–> anti-HBs), HBIG bevat zowel anti-HBc als anti-HBs.

Wanneer i/h serum v/e gevaccineerde (HBsAg negatief) zowel anti-HBs als anti-HBc wordt aangetroffen betekent het dat de betrokkene: vroeger een infectie met HBV heeft doorgemaakt of recent besmet is geraakt met HBV.

104
Q

Hepatitis B
(zelf)

A

Verticale transmissie
Diagnostiek: antigeentest (HBsAg test) –> anti-HBc bepaling
Niet te genezen
Therapie chronische infectie: alfa-interferon, nucleosideanalogen die reverse transcriptase en dus replicatie remmen (lamivudine, entecavir)
Parameter effect: HBV-DNA
Interferon: aanzienlijke bijwerkingen

105
Q

Endocarditis AB

A

Subacute (vergroenende streptokokken, of enterokokken bij oudere mensen): amoxicilline + ceftriaxon
Acute (S. aureus, fulminant): flucloxacilline

Tentamenvraag: empirische therapie voor kunstklependocarditis is flucloxacilline + vancomycine, want meest voorkomende verwekkers zijn S. aureus en coagulase negatieve staphylococcen.

106
Q

SLE (systemische lupus erythematodes)

A

Gegeneraliseerde AIZ
100% is ANA+ (ACR-EULAR criteria: serum titer moet ANA hebben van 1:80)
UV gevoeligheid
Continu hoog IFN-1
Premature cardiovasculaire ziekte, oorzaken: ontsteking vaatwand, corticosteroïden, nierfunctiestoornis.
Vlindervormig exantheem
Livedo reticularis

Behandeling:
Alle patiënten met lupus Plaquenil (hydroxychloroquine) geven. Ernstige: cyclofosfamide.
Behandeling glomerulonefritis: Cellcept (mycofenolzuur) of lage dosis cyclofosfamide.

Zelf/video:
Apoptose (door UV-straling) –> nucleaire antigenen komen vrij –> lichaam maakt ANA’s –> nucleaire antigenen + ANA’s vormen immuuncomplexen –> immuuncomplexen kunnen neerslaan (deposities) –> lokale ontsteking (bijv. in huid, nieren, gewrichten, hart).
Type III overgevoeligheidsreactie!

107
Q

Empirische behandeling SEH pneumonie

A

CURB 0-2: amoxicilline (pneumokok)
CURB 3-5 (severe CAP; binnen 4 uur):
- Afdeling: cefalosporine (cefuroxim)
- ICU:
–> cefalosporine + ciproxin
–> Monotherapie moxifloxacine/levofloxacine

Hoe lang behandelen?
S. pneumoniae: 5-7 dagen
S. aureus, M. pneumoniae of legionella: 7-14 dagen

108
Q

Empyeem

A

Infectie i/d pleuraholte; pus/bacteriën i/h pleuravocht

109
Q

CAP: typische vs. atypische pneumonie

A

Typische verwekkers:
- Acuut koortsend ziektebeeld
- Vaak productieve hoest en purulent sputum
- Lobair infiltraat op X-thorax (beperkt tot 1 lob/kwab v/d long; lobaire/alveolaire pneumonie)

Atypische verwekkers:
- Acuut/semi-acuut/chronisch koortsend ziektebeeld: ‘griep’
- Niet-productieve hoest (zelden purulent sputum)
- Diffuse infiltratieve afwijkingen op X-thorax (bronchopneumonie)

Atypisch: hoofdpijn, klachten niet reagerend op beta-lactam AB
Typisch: koude rillingen, sputumproductie, pijn vastzittend a/d ademhaling

110
Q

Antifosfolipiden syndroom (AP(L)S)

A

Antifosfolipiden antistoffen (APLA)
Primair of secundair (andere AIZ erbij, bijv. SLE)
LA geeft verlengde stollingstijd in vitro, trombose in vivo
Behandeling: coumarines, heparine. Geen DOACs: kunnen het verergeren.
Behandeling zwangerschap: aspirine en/of LMWH (passeert placenta niet)?

Belangrijkste klinische verschijnselen: arteriële en/of veneuze trombose, recidiverende vruchtdood (vaak in 2de trimester), trombopenie, livedo reticularis

Verhoogd risico op trombose, bloedingen door antistollingsbehandeling, vroege atherosclerose.

Tentamenvraag:
- Anti-betaglycoproteine I bepaling is meest specifieke laboratoriumtest gebruikt voor diagnostiek van APS

111
Q

Cystic fibrosis (CF) / taaislijmziekte

A

Mutatie in CFTR-gen (chloorkanaal), autosomaal recessief

Gestoord chloortransport (secundair verstoring transport Na+ en water)

Gouden standaard diagnostiek: zweettest
Behandeling: Kaftrio (ivacaftor, tezacaftor, elexacaftor)

Kliniek: recidiverende luchtweginfecties, obstructies tractus digestivus, tekort aan vetoplosbare vitamines, neuspoliepen, infertiliteit bij man, …

Zelf:
Luchtwegen:
Normaal: Cl- verlaat cel via chloorkanaal, water volgt via osmose –> dun mucus/slijm –> beweeglijke cilia/trilharen
CF: Cl- kan cel niet uit, water kan niet mee –> taai slijm

112
Q

Efflorescenties

A

Xerosis: droge huid
Rhagaden: kloven
Macula: vlek
!!!
tentamenvraag 2023!!
Zie https://www.huidziekten.nl/diversen/efflorescenties.pdf

113
Q

Ziekte van Lyme / Lyme borreliose

A

Stadium 1 (teek heeft 48 uur of langer gezeten, erythema migrans):
3-30 dagen na beet
Stadium 2 - gedissemineerde infectie:
<1 jaar na infectie/EM
Stadium 3 - persisterende infectie:
>1 jaar na infectie/EM

Verwekker: Borrelia afzelii/garinii/burgdorferi
Reservoir: herten, knaagdieren (veldmuis, eekhoorn)
Voorkomen NL: juni-december 95%

Kans op klinische Lyme na beet van geïnfecteerde teek is 1-3%. Positiviteit teek geen voorspellende waarde voor infectie.
Alleen tekenbeet? –> geen diagnostiek of AB. EM? –> geen reden om antistofbepaling te doen, maar behandelen als vroege Lyme (10 dagen AB)

114
Q

Ziekte van Behcet

A

Auto-inflammatoire vasculitis (immuuncomplex, kan in alle vaten)
Turkije, HLA-B51 komt vaker voor bij mensen met Behcet
Typische Behcetpatiënt: pijnlijke aften oraal, pijnlijke genitale zweren, pijnlijke pustels
Diagnostiek: pathergie test (in arm prikken met steriele naald –> puistjes)
Uveitis (anterior/posterior; –> niet corrigeerbaar visusverlies), erythema nodosum
Succesvolle behandeling: anti-TNF-α (adalimumab)

115
Q

Een kind met hoest en koorts !!!: RSV bronchiolitis en pneumonie

A

RSV bronchiolitis

Tentamenvraag: RSV infecties geven vaker aanleiding tot perifere luchtwegobstructie dan andere virale luchtweginfecties.

116
Q

Anamnese na reis: LARISA

A

Locatie
Activiteiten
Reiziger
Incubatietijd
Syndromen
Aanvullend onderzoek

117
Q

Transmissie van hepatitis

A

A: faeco-orale overdracht (voedsel, drinkwater)
B:
C: bloed-bloedcontact; bloedtransfusie; IV drugsgebruik met besmette naalden; operatie i/h verleden; seksueel contact, MSM

118
Q

Definitie opkomende infectieziekte

A

Infectieziekten die:
- Recent zijn toegenomen in incidentie of geografische verspreiding
- Verspreid zijn naar nieuwe gastheerpopulaties of gastheersoorten
- Recent zijn ontdekt of zijn veroorzaakt door nieuw geëvolueerde ziekteverwekkers

Bijv.: ebola, COVID-19, hoog-pathogene vogelgriep

119
Q

Exantheem en erytheem

A

Exantheem: macula + papula
Erytheem: wegdrukbare roodheid

120
Q

Symptomen allergie

A

Maagdarmkanaal:
‘oral allergy’ (jeuk en/of zwelling van lippen, mond, gehemelte, glottis)
Misselijk, buikpijn, braken, diarree
Huid:
Urticaria (netelroos) en/of angio-oedeem
Bovenste en onderste luchtwegen:
Loopneus, verstopte neus, jeuk neus, niezen
Benauwd, piepen, hoesten, stridor, heesheid
Ogen:
Jeuk, roodheid, tranen, zwelling
Cardiovasculair:
Collaps, tachycardie, hypotensie

121
Q

Difterie

A

Corynebacterium diphtheriae: grampositieve, staafvormige bacterie
Verspreiding aerogeen of contact met secreties uit luchtwegen of wondexudaat.
Toxicogene C. diphtheriae: produceert etoxine.
Lokaal: necrose v/h slijmvlies met vorming karakteristiek bruingrijze pseudomembraan (farynxbogen?)
Systemisch: myocarditis, demyelinisatie, tubulusnecrose
3 biotypes: gravis, intermedius, mitis
Behandeling: antitoxine
Vaccinatietoestand niet van belang bij ontstaan van difterisch huidulcus

122
Q

Gramnegatieve bacteriën zijn van nature resistent tegen vancomycine

A
123
Q

Tetanus

A

Clostridium tetani: grampositieve staaf; sporevorming
Neonatale tetanus
Incubatietijd 2-21 dagen
Klinische diagnose (anamnese + LO)
Spierkrampen (gevaar: larynxspasme of spasme van ademhalingsspieren –> respiratoire insufficiëntie)
Kenmerkende symptomen: opisthotonus, risus sardonicus, teken van Chvostek, teken van Trousseau, trismus
Behandeling: immuunglobulinen, AB (penicilline/metronidazol), labetalol en morfine
Ziekmakende toxine: tetanospasmine (andere toxine: tetanolysine)
Gegeneraliseerde tetanus: trismus voorafgegaan door keelpijn en slikklachten
Cefale tetanus

124
Q

Kinkhoest

A

Bordetella pertussis, toxinen
Reservoir: volwassenen met atypisch beloop
Cyanoseaanvallen
Diagnostiek:
- PCR uit nasofarynx
- Serologie: IgA tegen Bordetella pertussis, IgG (titerstijgingen in 2 monsters)

Complicaties:
- Niet levensbedreigend: subconjunctivale bloedingen, petechiën op hoofd en borst, liesbreuken
- Levensbedreigend: pneumothorax, apneus, convulsies

Zelf:
3 stadia: catarraal (neusverkoudheid), paroxysmaal (ong. 4 weken), reconvalentie

125
Q

ACR-EULAR classificatie syndroom van SJögren

A
  • Lipbiopt: focusscore van 1 of hoger: 3
  • Anti SS-A antistoffen: 3
  • Schirmertest minder dan 5 mm: 1
  • Bengaalsroodkleuring score 5 of hoger: 1
  • Ongestimuleerde speekselvloed minder dan 0.1 ml/min: 1
    Diagnose als score ≥ 4
126
Q

Mycoplasma pneumoniae

A

Gram-preparaat: leukocyten, geen bacteriën (mycoplasmata hebben geen celwand, bèta-lactam AB werken niet)
Veroorzaakt meestal BLWI
Incubatietijd: 2 à 3 weken
Koude agglutininen (antistoffen tegen ery’s) –> hemolytische anemie (Coombs test)
Behandeling: erythromycine, doxycycline
Kinderleeftijd

127
Q

Infectiepreventie: universele preventieve maatregelen

A

Persoonlijke hygiëne
Handhygiëne
Asepsis
Decontaminatie

128
Q

Nosocomiale infecties: 3 belangrijkste porte d’entrées

A

Via:
- direct huidcontact
- de niet-intacte huid: wonden, punctie
- muceuze membranen

129
Q

Typen bronisolatie

A

Contact (bijv. Clostridium)
Druppel (bijv. corona)
Aerogeen (bijv. tbc, mazelen, waterpokken)
Combinatie van bovenstaande

Contact en druppel: eenpersoonskamer
Aerogeen: drukgestuurde isolatiekamer met sluis

130
Q

Belangrijkste verwekkers van katheter-gerelateerde infecties

A
  1. Coagulase negatieve stafylokokken (CNS), bijv.
  2. S. aureus
  3. Enterokokken
  4. Aerobe gram-negatieve bacteriën
  5. Gisten (Candida spp. soorten)
131
Q

Meldings- en informatieplicht

A
  • Voor artsen:
    Aan GGD:
  • Melden bij vermoeden: A-ziektes (behalve COVID-19), direct
  • Melden na vaststellen: overige ziekten (B en C), binnen werkdag
  • Melden ongewone verheffingen in praktijk: niet A, B of C infectieziekte, binnen werkdag
  • Voor hoofden van laboratoria
  • Voor hoofden van instellingen (bijv. kdv)
132
Q

Korte samenvatting soorten vasculitis

A

Kleine vaten:
- IgA-vasculitis / Heinlich Schönlein: immuuncomplex gemedieerd, histologie leucoclastische vasculitis
- GPA: ANCA’s tegen PR3
- Hypersensitivity vasculitis

Middelgrote vaten:
- Ziekte van Kawasaki: coronairen, aardbeientong, kinderziekte
- PAN: hepB

Grote vaten (DC, adventitia):
- Arteritis temporalis
- Ziekte van Takayasu: aorta

133
Q

Malaria

A

Vector: anopheles mug
Incubatietijd: 7-12 dagen
Gouden standaard diagnostiek: dikke druppel en uitstrijk
- P. falciparum: atovaquon/proguanil (AP) po of artemether/lumefantrine (AL) po
- P. malariae/knowlesi/vivax/ovale: chloroquine po
Ernstig: artesunaat iv

Humane typen malaria:
P. falciparum (~80%) –> malaria tropica
P. vivax, P. ovale –> malaria tertiana
P. malariae –> malaria quartana
P. knowlesie –> apenmalaria
P. falciparum infectie verloopt ernstiger dan andere malaria soorten

Weefselhypoxie, shock; orgaandysfunctie; immuun(de)activatie; anemie; trombopenie (bijna altijd); diffuus intravasale stolling

134
Q

Een P. falciparum infectie verloopt ernstiger dan andere malariasoorten. Waarom?

A
  1. Invasie van erytrocyten:
    P. falciparum invadeert alle erytrocyten (P. vivax alleen jonge bijv.): geen natuurlijke begrenzing v/d parasitemie
  2. Sequestratie geïnfecteerde erytrocyten
135
Q

Malaria: duffy

A

Eiwitfactor gebruikt om rode bloedcellen binnen te dringen.

Geen duffy? –> resistent tegen P. vivax?

136
Q

Dengue

A

Vector: gele koortsmug (Aedes aegypti; stadsmug), Aziatische tijgermug (Aedes albopictus)
Incubatietijd: 3-14 dagen (4-7)
4 serotypes
Geen curatieve behandeling
Tweede infectie kan ernstiger verlopen
Denguevaccins: moeten beschermen tegen alle serotypen, anders risico op ernstige dengue

137
Q

Oorzaken toename emerging infections?

A
  1. Meer handel in wilde dieren en dierlijke producten
  2. Meer intensieve veehouderij
  3. Meer ontbossing en humane invasie van natuurgebieden
138
Q

Kruisallergie antibiotica

A

Bèta-lactam AB hebben gemeenschappelijke ring. Kans op kruisreactie als zijketen vergelijkbaar/identiek is.
Kruisallergie binnen penicillines mogelijk: bij pt met amoxicillineallergie verbied je ale penicillines.
Penicillineallergie –> kan wel cefalosporines krijgen.

139
Q

MRSA

A

Metocilline-resistente Staphylococcus aureus
Veranderd penicillinebindend eiwit: PBP2 –> PBP2a (gecodeerd door MecA gen)
Resistentie tegen alle bèta-lactam AB

140
Q

Hoe wordt resistentie verworven?

A

Opname van vreemd DNA:
- Transformatie: vrij DNA i/h chromosoom
- Conjugatie: plasmidaal DNA (extra-chromosomaal)

141
Q

Bèta-lactamasen

A

Kunt niet meer gebruiken:
- ESBL: penicillinen + cefalosporinen
- Carbapenemasen: penicilline + cefalosporinen + carbapenems

ESBLs en carbapenemasen liggen op plasmides.

142
Q

Waarom soms toch uitbraken als kritische vaccinatiegraad hoog genoeg is?

A
  • Imperfect vaccin
  • Afnemend effect vaccin
  • Clustering
143
Q

Charles Rosenburg: bedrijven

A

1: Progressive revelation: onwillige en trage acceptatie en erkenning van epidemie
2: Managing randomness: creëren van (collectief gedragen) verklarend kader
3: Negotiating public response: grote druk om collectieve maatregelen te treffen; onderhandelen
Epiloog: evaluatie (pragmatisch en moreel)

144
Q

Systemische sclerose (VO DD II; niet bij)

A

V>m

Globaal 2 vormen:
Limited SSc:
- Meestal al 10-15 jr fenomeen van Raynaud
- Vaak CREST vorm met antistoffen tegen centromeren
- Huidbetrokkenheid evt. alleen distaal van elleboog, knie, sleutelbeen
Diffuse SSc:
- Proximale huidbetrokkenheid
- Ernstiger betrokkenheid van organen
- Antistoffen tegen Scl70
- Slechte prognose

145
Q

Pyodermieën (etterende huidziekte)

A

Impetigo vulgaris/bullosa: krentenbaard, 90% S. aureus (honingkleur)
Ecthyma: diepere necrotiserende variant van impetigo
Folliculitis
Furunkel/carbunkel: acuut necrotiserende ontsteking haarzakje
Erysipelas: dermis, opp. subcutis; s. pyogenes; oedeem
Cellulitis: minder scherp begrensd dan erysipelas
Fasciits necroticans: medical emergency, sepsis