2A2 Oncologie Flashcards
Wanneer diagnose MDS? (HC.2)
Beenmerg: celrijk (70%)
Dysplastische afwijkingen in erythropoiese
Cytogenetische afwijking: -7
Wat is MDS?
Klonale aandoening van hematopoietische stam-/progenitorcellen, gekenmerkt door:
1. Ineffectieve hematopoiese (cytopenie)
2. Neiging tot leukemische evolutie
Incidentie van MDS
- Neemt toe met de leeftijd
- Hoger onder mannen
- In NL ~500 nieuwe patiënten/jaar
- Stijgende incidentie, waarschijnlijk onderschatting (patiënten presenteren zich niet altijd bij arts)
Oorzaak van MDS
(Epi)genetische veranderingen in hematopoietische stam-/voorlopercellen. Oorzaken van die afwijkingen:
- Pech? (fouten bij replicatie)
- Blootstelling aan carcinogenen
- Erfelijke factoren
Symptomen bij MDS (klinische presentatie kan ook asymptomatisch zijn!)
- Vermoeidheid en/of kortademigheid (t.g.v. anemie)
- Terugkerende (opportunistische) infecties (t.g.v. neutropenie)
- Bloedingsneigingen (t.g.v. trombocytopenie)
Wat is de rol van hypermethylatie i/h ontstaan van kanker?
‘Silencing’ van tumorsuppressorgenen: door methylatie komen tumorsuppressorgenen niet tot expressie.
Cellen die DNA-schade opgelopen hebben kunnen niet in apoptose.
N.B.:
- Als een CpG-eiland gemethyleerd is, staat een gen uit.
- p53 stopt de celcyclus tijdelijk, zodat DNA-herstel plaats kan vinden. Bij het falen van DNA-herstel induceert het senescence/apoptose. TP53 is een tumorsuppressorgen.
Grenswaarden indicatie bloedtransfusie (anemie, chronisch)
<25 jr: 4,0 mmol/L
25-50 jr: 4,5 mmol/L
50-70 jr: 5,0 mmol/L
>70 jr: 5,5 mmol/L
Geen verschil voor man en vrouw.
Als Hb onder waarde komt, is bloedtransfusie geïndiceerd.
Factoren in IPSS-R (prognostische scoresysteem MDS)
- Cytogenetica
- Blastenpercentage
- Hb (‘diepte’ van anemie)
- Trombocyten (‘diepte’ van trombopenie)
- ANC (‘diepte’ van neutrofilie)
Mogelijke bijwerkingen van behandeling met chemo-, radiotherapie
- Misselijkheid en braken
- Verminderde eetlust
- Moeheid
- Kaalheid (alopecia)
- Huidafwijkingen
- Lever-/nierfunctiestoornissen
- Beenmerg depressie
- Mucositis
- Bloeding
Hoeveel zakjes bloed geef je bij een bloedtransfusie?
Per eenheid ‘getransfundeerd’ erytrocytenconcentraat stijgt het Hb 0,5-0,7 mmol/L (dus uitrekenen welk Hb je wilt bereiken en hoeveelheid eenheden daarop afstemmen)
Geeft zakjes tot je boven trigger zit (grenswaarde waaronder bloedtransfusie geïndiceerd is)
Waarvan is afhankelijk wanneer er een indicatie is voor een bloedtransfusie?
Afhankelijk van:
- Tijd van ontstaan (acuut vs. chronisch)
- Leeftijd/co-morbiditeit
- Klachten
Azacitidine bij MDS
Azacytidine: cytidine homoloog dat niet gemethyleerd kan worden. 5-azacytitidine wordt ingebouwd –> verlies van methylering –> open chromatine –> genen aan.
In cellen van MDS-patiënten zijn veel genen gemethyleerd, in cellen van gezonde personen niet.
MDS-patiënten behandeld met 5-azacytidine verliezen DNA-methylatie. Betere overleving, vertraging progressie naar AML, meer transfusieonafhankelijkheid.
Wat zijn de B-symptomen?
- Koorts (onverklaarde persisterende temp. >38 graden °C)
- Nachtzweten
- Gewichtsverlies (>10% over een periode van 6 maanden)
Reed Sternberg cel
Meerkernige reuscel (bij Hodgkin Lymfoom!)
Verschil tussen B- en T-cellen
B-cel: CD20+, T-cel CD20-
Meest voorkomende lymfoom
Diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL)
Ann Arbor stadiëring van lymfomen
I: 1 lymfklierstation, aan 1 kant van diafragma (boven/onder)
II: 2 of meer lymfklierstations, aan 1 kant van diafragma
III: aan weerszijde van diafragma
IV: gedissimineerde orgaaninfiltratie (bijv. beenmerg)
Uitzondering: stadium Ie: bijv. 1 lymfklierstation met infiltratie in aanliggend orgaan (extranodaal)
Rituximab
Anti CD20 monoklonaal antilichaam (is dus immunotherapie).
Antistof gemedieerde toxiciteit: rituximab bindt aan CD20 –> lichaam herkent CD20: cellen met CD20+ worden opgeruimd door immuunsysteem.?
Niet bij T-cel lymfomen, en niet bij B-cellen die CD20- zijn.
IPI score
Prognostische factoren:
- Leeftijd >60 jaar
- LDH >1x normaal
- Performance status >=2
- Stadium III of IV
- >1 extranodale laesie
Optelsom: 1 aanwezige factor is 1 punt.
R-CHOP (behandeling lymfomen, poliklinisch schema)
Rituximab
Cyclofosfamide
Hydroxydaunomycine
Oncovin
Prednison
Complicaties R-CHOP: infusie reactie, haaruitval, PNP, mucositis, anemie, neutropenie (belangrijkste) en infecties, cardiomyopathie.
Normaalwaarden Hb, leukocyten en trombocyten
Hb:
- Man: 8,5-
- Vrouw: 7,5-
Leukocyten: 4,2-10,6 (x10^9/L)?
Trombocyten: 150-400
Waarvan is afhankelijk wanneer er een indicatie is voor een trombocytentransfusie?
Afhankelijk van:
- Bloedplaatjes aantal
- Evt. ingreep
> Profylaxe: trombo’s ≥ 10x109/L
> Ingreep:
–> Ingrepen: >50x109/L
–> Zeer groot risico: >100x109/L
- Klachten
Hoeveel stijgt het Hb per eenheid getransfundeerd erytrocytenconcentraat?
En hoeveel stijgt het trombocyten aantal per eenheid trombocytenconcentraat?
- Ery’s: 0,5-0,7 mmol/L
- Trombo’s: 30-50x10^9/L (over het algemeen, stijging is variabel)
Wat zijn de mogelijkheden om de gevolgen van beenmergdepressie na chemotherapie te bestrijden?
Anemie:
- Bloedtransfusie
- EPO/ijzer/vitamines (vitamine B12 of foliumzuur)
Leukopenie:
- Granulocytentransfusie
- G-CSF
- SDD-profylaxe (antibiotica om maag-darmstelsel van pathogene bacteriën te ontdoen)
Trombopenie:
- Trombocytentransfusie
- TPO
Wat is beenmergdepressie?
Verminderde aanmaak van bloedcellen
Klachten bij anemie
o Moeheid
o Bleek zien
o Pijn op de borst (angineuze klachten)
o Kortademigheid (bij inspanning)
o Hartkloppingen
o Klachten passend bij hartfalen
o Duizeligheid
Klachten bij trombopenie
Verhoogde bloedingsneiging:
o Spontaan blauwe plekken (hematomen)
o Bloedneus (epitaxis)
o Tandvleesbloedingen
o Hevige menstruatie
o Puntbloedinkjes (petechiën)
AB0-bloedgroepensysteem: universele donor en universele ontvanger
Universele donor: 0-
Universele ontvanger: AB+
Bij plasma:
Universele donor: AB+
Universele ontvanger: O-
(dus omgekeerde)
Herhaling bloedgroepen middelbare
AB0-stelsel: antigeen A & antigeen B.
Bijv.: bloedgroep A heeft antigeen A op erythrocyt, maakt antistof anti-B.
(‘je maakt antistoffen tegen de antigenen je niet hebt’)
A: anti-B
B: anti-A
AB: -
0: anti-A en anti-B
Universele ontvanger: AB+
Universele donor: 0-
Wanneer mag je geen Type & Screen doen?
- Als patiënt stamceltransplantatie heeft ondergaan
- Bij neonaten
Type & Screen strategie
2x bloedgroep bepalen & screenen voor irregulaire antistoffen
Wat zijn regulaire en irregulaire antistoffen?
Regulaire antistoffen: A- en B-antistoffen (komen van nature voor)
Irregulaire antistoffen: afweerstoffen tegen andere bloedgroepen dan A en B; kunnen ontstaan na bloedtransfusie en zwangerschap (zijn normaal gesproken niet in bloed aanwezig)
In welke organen vinden de hematologische maligniteiten hun oorsprong?
- Leukemie, myeloproliferatieve ziekten (PV, ET, PMF), myelodysplasie (MDS) & multipel myeloom (MM) in beenmerg
- Lymfomen in lymfeklier
Wat zijn de belangrijkste indicaties voor autologe HSCT?
- Multipel myeloom
- Agressief non-Hodgkin lymfoom
Ook toegepast bij niet-hematologische maligniteiten () en niet-maligne aandoeningen.
Indicaties voor allogene HSCT
- Hematologische maligniteiten (acute leukemie is de belangrijkste)
- Stamcelziekten (aplastische anemie)
- Erfelijke aangeboren afwijkingen v/h immuunsysteem (o.a. SCID)
- Hemoglobinopathieën (o.a. thalassemie, sikkelcelanemie)
- Overig (o.a. lysosomale stapelingsziekten)
Hoe groot is de kans dat een broer/zus van een patiënt HLA-identiek is?
25%
Iedereen heeft 2 haplotypen: 1 van vader, 1 van moeder.
Wat is conditionering en wat is het doel ervan?
De chemotherapie (al dan niet i.c.m. totale lichaamsbestraling) die voorafgaand a/d HSCT a/d patiënt wordt gegeven.
Doel: afweer v/d patiënt zodanig verzwakken dat afstoting v/h donorstamceltransplantaat voorkomen wordt.
Myeloablatieve vs. niet-myeloablatieve conditionering
Myeloablatief:
- Hoge dosis chemotherapie +/- totale lichaamsbestraling
- Toxisch / veel bijwerkingen
- Anti-ziekte effect o.b.v. conditionering en graf-versus-ziekte effect
- Combinatie van middelen met als gevolg:
–> beenmergsuppressie en diepe pancytopenie 1-3 weken na toediening
–> pancytopenie houdt lang aan en is veelal onomkeerbaar en fataal als er geen HSCT op volgt
Niet-myeloablatief:
- Lage dosis chemotherapie +/- totale lichaamsbestraling
- Niet toxisch / weinig bijwerkingen
- Anti-ziekte effect alleen/voornamelijk o.b.v. graf-versus-ziekte effect
- Combinatie van middelen met als gevolg:
–> nauwelijks beenmergsuppressie/cytopenie
–> wanneer geen HSCT mogelijk is en/of transplantaat faalt, treedt herstel v/d bloedcelaanmaak uit eigen stamcellen op
+/-: al dan niet met
Tentamenvraag: met een myoablatieve conditionering wordt de onderliggende ziekte bestreden (met niet-myoablatief niet)
MA: laatste klap aan ziekte
Complicaties van MA conditionering
- Tijdelijke diepe pancytopenie (1-3 weken)
- Infecties
- Mucosisits (mond, gastrointestinaal)
- Alopecia (vaak al preëxistent aanwezig)
- Misselijkheid, braken, verminderde/geen inname
- Infertiliteit
- Veno-occlusieve ziekte v/d lever (VOD)
- Longschade (o.a. door bestraling)
- Hartfalen
- Lange(re) termijn: secundaire maligniteiten, hypothyreoïdie, staar, nierinsufficiëntie
Acute vs. chronische graft-versus-host ziekte (GVHD)
Mogelijke ‘stamcelbronnen’ voor allogene HSCT
- Familiedonor
- HLA-gematchte onverwante donor (MUD)
- Navelstrengbloed
- Haploidentieke donor
Afweging bij HSCT
Te verwachten effectiviteit tegenover de te verwachten bijwerkingen en kans op TRM (transplantatie-gerelateerde sterfte)
Wat is de belangrijkste indicatie voor allogene HSCT?
Acute leukemie
Graft-versus-host ziekte (GVHD)
Afweercellen van donor vallen weefsels van patiënt aan, omdat ze de weefsels als vreemd herkennen.
Kan optreden na allogene HSCT.
Behandeling van leukemi
Kenmerken van lymfocyten bij CLL (VO Leukocytose)
Diagnose CLL definitief stellen
Absolute > 5 x 10^9/L monoklonale lymfocyten in bloed
Waarom wel beenmergonderzoek om definitieve diagnose CML te stellen, maar niet bij CLL?
CML heeft de neiging te transformeren in AML: geen blasten in bloed betekent niet dat er geen blasten (i/h beenmerg) zijn, je wilt zeker weten dat het een ‘rustige’ CML is
Pack-years berekenen
aantal pakjes sigaretten per dag x aantal jaar roken
Risico op roken berekenen a.d.h.v. duur of aantal sigaretten per dag?
Duur is belangrijker dan aantal sigaretten per dag
Wat is de 5-jaarsoverleving van longkanker?
Ongeveer 15%
Lokale symptomen van tumorgroei (longkanker)
Wat zijn de voorkomende locaties voor metastasen bij longkanker?
Hersenen, botten, lever & bijnier
WHO perfomance Status
SAD NEWS model
S: Set up and sit down
A: Ask, don’t tell
D: Deliver the news
N: No fancy lingo
E: Expect, permit and respond to emotion
W: Wait
S: Support and summarize
Wat houdt de ‘hang yourself’ methode in?
(tussen de A en D v/h SAD NEWS model)
Dat je het nieuws zo vertelt, dat de ander de conclusie moet trekken.
Waarschuwing voorafgaand aan slecht nieuws
> Stel: Je gaat een patiënt vertellen dat hij kanker heeft. Je besluit toch een waarschuwing te geven. Wat is de beste waarschwuwing?
Sommigen raden aan slechte nieuws te brengen met waarschuwing om patiënt emotioneel voor te bereiden, maar waarschuwing blijkt geen invloed te hebben op betere omgang met emoties en angst.
‘Ik heb slecht nieuws.’
Wat zijn bijwerkingen van opioïden?
- Obstipatie (altijd laxantia voorschrijven)
- Misselijkheid/braken
- Sufheid
- Droge mond
- Verwardheid/delier
- Overmatig transpireren
- Ademdepressie
- Myoclonieën
- Urineretentie
Wat is de eerste stap in WHO pijnladder voor nociceptische pijn?
Paracetamol (met of zonder NSAID)
Wat is pleurodese?
Plakken van longvliezen. Steriele ontsteking wordt opgewekt –> bindweefselvorming. Meestal met talkpoeder gedaan.
Contra-indicaties voor pleurodese
- Niet aanliggende long
- Stollingsstoornis
- Andere oorzaken van dyspnoe
- Laag glucose (<3 mmol/L) / lage pH van vocht (<7,3)
Complicaties van pleurodese
- Koorts
- Pijn
- Respiratoir falen (zeer zeldzaam)
Misverstanden bij patiënten en bij zorgverleners (over opioïdgebruik)
Patiënten: angst voor verslaving, fatalisme
Zorgverleners:
Wat is een ‘trapped lung’?
Indicaties voor pleurodese
- Snel recidiverend en symptomatisch vocht
- Bewezen maligne vocht
- Ontlastende punctie heeft verlichting dyspnoe gegeven
- Behoorlijke levensverwachting (>3 maanden)
Eerste keus opioïden bij dyspnoe bij kanker
Volgens richtlijnen: morfine en oxycodon. In praktijk veel fentanyl gebruikt.
Tussen welke 2 typen pijn wordt onderscheid gemaakt en welke pijn komt bij kanker voor?
- Nociceptisch
- Neuropathisch
Bij kanker vooral nociceptisch?
Met welke histologische kleuringen kun je buisvorming aantonen?
PAS-kleuring of alcian blue kleuring
Precursor afwijking / voorloper van adenocarcinoom
<5 mm: AAH
>5 mm: AIS
Welk type carcinoom is vooral centraal gelegen en welke perifeer? (longkanker)
Centraal: plaveiselcelcarcinoom
Perifeer: adenocarcinoom
Welk type longcarcinoom is geassocieerd met (blootstelling aan) asbest?
Mesothelioom
Criteria voor microscopisch bewijs van adenocarcinoom (pathologie longen)
Buisvorming en/of slijmvorming
Criteria voor microscopisch bewijs van plaveiselcelcarcinoom (pathologie longen)
Verhoorning en/of desmosomen
Waardoor wordt mesothelioom veroorzaakt?
Asbest
Mesothelioom
Tumor uitgaande v/d pleura.
- Gaat uit van mesotheelcellen
- Veroorzaakt door blootstelling aan asbest
- Geen relatie met roken
- Presenteert met pijn
- Gaat vaak gepaard met pleuravocht
3 histologische hoofdvormen van mesothelioom
- Epitheliaal: lijkt op adenocarcinoom
- Sarcomatoïd: spoelcellig
- Bifasisch: combinatie van epitheliaal en sarcomatoid
Welk type longcarcinoom is vaak necrotisch?
Plaveiselcelcarcinoom
Welk type mammacarcinoom komt het meest voor?
Ductaal mammacarcinoom (80%)
Fibroadenoom
Goedaardig, scherp begrensd
Respiratoir epitheel
Eenlagig, meerrijig, cilindrisch, trilhaardragend epitheel (ciliën)
Bekleedt de bronchi en bronchioli
Type cellen:
- Trilhaarcellen
- Slijmbekercellen
- Basale cellen (stamcellen)
- Neuro-endocriene cellen
- Clubcellen (Clara cellen)
Type 1 en type 2 pneumocyten
Bekleden de alveoli
- Type 1: platter; ontstaan uit type 2
- Type 2: groter (en meer); vaak in hoekje gelegen; produceren surfactant
Waartoe dient surfactant?
Ter verlaging van de oppervlaktespanning
Vertakking van bronchiolus tot alveoli
Terminale bronchiolus –> bronchiolus respiratorius –> ductus alveolaris –> saccus alveolaris –> alveoli
Typen mammacarcinoom
Adenocarcinoom
- Ductaal
–> Scherpe begrenzing (‘bollen’)
–> Voorloper: DCIS
- Lobulair
–> Cellen liggen los
–> Niet omgeven door myoepitheel!
–> Voorloper: LCIS
Trias algemene symptomen kwaadaardige tumoren
- Moeheid
- Gewichtsverlies
- Pijn
Meest voorkomende symptomen CRC (‘trias’)
- Veranderd defecatiepatroon
- Bloedverlies
- Buikpijn
Meest voorkomende symptomen slokdarmcarcinoom
- Dysfagie
- Pijn
- Gewichtsverlies
Minder voorkomende symptomen slokdarmcarcinoom
- Bloedbraken/melaena
- Heesheid
- Hikklachten
Symptomen bij proximaal maagcarcinoom
- Dysfagie
- Bloedverlies
- Gewichtsverlies
Symptomen bij niet-proximaal maagcarcinoom
- Verminderde eetlust
- Snel vol gevoel
- Misselijkheid en braken
- Gewichtsverlies
- Pijn
Meest voorkomende symptomen pancreascarcinoom
- Pijn rug (doorborend)
- Gewichtsverlies
- (Stille) icterus
Meest voorkomende symptomen galwegcarcinoom
- Icterus, jeuk
- Pijn in de bovenbuik
- Verminderde eetlust
- Gewichtsverlies
Waar metastaseren GI-tumoren het meest naar?
Lever en longen (via vena porta)
Orgaanspecifieke klachten metastasen GI-tumoren
Lever:
- Pijn
- Icterus
Longen:
- Kortademig
- Bloed opgeven
- Pijn
Botten:
- Pijn
- Zenuwuitval
3 GI-tumoren die een voorloper kennen
- Slokdarmkanker (Barrett oesophagus)
- Maagcarcinoom (atrofie/metaplasie)
- Dikke darmkanker (poliep)
Alarmsymptomen slokdarmkanker
- Hematemesis (bloed braken)
- Melaena (bloed bij de ontlasting)
- Braken
- Dysfagie (passageklachten)
- Odynofagie (pijn bij het eten)
- Persisterend hikken
- Foetor ex ore (slechte adem)
- Ongewild gewichtsverlies
- Anemie
Welk onderzoek is beste om T-stadium te bepalen van slokdarmkanker?
EUS
Behandeling M1 slokdarmkanker
(Altijd) palliatief
Wat is de 5-jaarsoverleving na in opzet curatieve behandeling bij slokdarmkanker?
50%
Risicofactoren plaveiselcelcarcinoom van de slokdarm
- Roken
- Alcohol
- Corrosie
- RT
- KNO tumor
- Achalasie
Risicofactoren adenocarcinoom van de slokdarm
- Barrett
- Obesitas
- Roken
- RT
Van welke weefsels gaan plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom v/d slokdarm uit?
- Plaveiselcelcarcinoom: plaveiselcelepitheel
- Adenocarcinoom: slijmbekercellen
Palliatieve behandeling slokdarmkanker
- Levensverwachting > 3 maanden: RT voor dysfagie
- Levensverwachting < 3 maanden: stent
- Als conditie het toelaat: bespreken palliatieve chemotherapie (gericht op levensverlenging)
Types operatie slokdarm verwijderen
- Transhiataal: via middenrif en hals
- Transthoracaal: via buik en thorax (en hals)
Complicaties slokdarmchirurgie
Bij > 50%
Wondinfectie, nabloeding, naadlekkage, atriumfibrilleren, pneumothorax, atelectase, pneumonie, chyluslekkage, stembandparese.
Wat is pCR?
Pathologisch complete response = geen vitale tumor in resectiepreparaat (chemotherapie en bestraling hebben dermate goed gewerkt dat hele tumor weg is). Vaker bij plaveiselcel- dan adenocarcinoom.
Huidige criteria resectie colorectale levermetastasen
- Technisch mogelijk
- Oncologisch zinvol
3 dingen waar je aan moet denken nadat je een stuk lever hebt weggehaald
In- en uitflow van bloed en galwegdrainage.
Meest voorkomende plekken metastasen colorectaal carcinoom
Lever, longen & peritoneum
2 redenen voor oncologische resectie
- Voorkomen lymfklierrecidief
- Stagering pN-stadium
Wat is een oncologische resectie?
Resectie tumor met drainerende lymfklieren (én tumor én drainerende lymfeklieren weghalen)
Belangrijkste complicaties colectomie
- Naadlekkage (5-10%)
- Wondinfectie (20%)
- Platzbauch (1,5%)
- Langdurige paralytische ileus/gastroparese (10-20%)
MRI: wel bij rectumcarcinoom, niet bij coloncarcinoom
Onderscheid maken tussen tumor en structuren in kleine bekken.
Voor- en nadelen Watch & Wait strategie
Voordelen:
- Geen rectumresectie
- Geen stoma
Nadelen:
- Intensieve follow-up: MRI/scopie
- 25% recidief < 2 jaar –> alsnog rectumresectie
Typen chirurgische behandeling rectumcarcinoom
LAR:
- mid-proximaal-distaal rectumcarcinoom
- laatste stukje endeldarm blijft staan –> anastomose of eindstandig colostoma
APR:
- distaal rectumcarcinoom
- hele rectum weghalen (want sfincter betrokken) –> altijd eindstandig colostoma
Exenteratie:
- resectie van meerdere organen/compartimenten i/h kleine bekken
- T4 of lokaal recidief rectumcarcinoom
Exenteratie: compartimenten man & vrouw
Man:
1. Blaas/prostaat/vesikels
2. Rectum
Vrouw:
1. Blaas
2. Uterus/cervix/vagina
3. Rectum
Wanneer kies je voor eindstandig stoma i.p.v. anastomose bij LAR ?
- Zeer distaal gelegen rectumcarcinoom: hoge kans op continentieklachten i.g.v. anastomose (60%)
- Preoperatief bestaande fecale incontinentie
- (Ernstige) comorbiditeit (minimaliseren operatierisico)
Doel van voorbehandelingen bij behandeling van rectumcarcinoom
- Voorkomen lokaal recidief
- Kleiner maken van tumor, waardoor grotere kans op radicale resectie
TEM en TME (behandeling rectumcarcinoom)
TEM (transanale endoscopische microchirurgie):
- bij cTis/’gunstige’ T1
- Worden geen lymfeklieren weggehaald!
TME (totale mesorectale excisie) = rectumresectie incl. mesorectale vet met locoregionale lymfklieren:
- bij cT1-4
Mesorectum
Vet met daarin lymfeklieren: ~mantel om rectum heen.
Welk type huidkanker komt in NL meeste voor?
Basaalcelcarcinoom?
Waarom neemt incidentie huidkanker nog steeds verontrustend toe?
- Zon cultuur
- Zonnebank
- Immunosuppressie
- Vergrijzing
- Vergroot bewustzijn
- Registratie
Risicofactoren huidkanker
Effecten van UVA en UVB
Voorlopers van verschillende huidkankertypes
Basaalcelcarcinoom: geen voorloper
Plaveiselcelcarcinoom:
- Actinische keratose
- Morbus Bowen
Melanoom:
- Melanoma in situ
- Lentigo maligna
- Giant congenitale naevus
2 redenen om te biopteren (huidafwijkingen)
Behandeling dysplasie huid
Basaalcel naevus syndroom = Gorlin-Goltz syndroom
- Mutaties in PTCH-gen; autosomaal dominante overerving; BCCs vanaf jonge leeftijd
- Diagnose stellen: 2 major criteria
Wanneer verhoogd risico op melanoom bij CMN?
Laag risico vs. hoog risico BCC
Laag risico:
- Histologie: superficieel, nodulair
- Locatie: buiten H-zone gelaat, romp. extremiteiten
- Grootte: < 2 cm
- Eerdere behandeling: primair
–> Excisie met 3 mm marge of topicale therapie (Efudix/Aldara/fotodynamische therapie) voor superficieel BCC (dus geen topicale therapie voor nodulair BCC!)
Hoog risico:
- Histologie: sprieterig, micronodulair
- Locatie: H-zone
- Grootte: > 2 cm
- Eerdere behandeling: recidief
–> Excisie met min. 5 mm [marge] of Mohs’ chirurgie (H-zone gelaat)
Hoe ziet BCC eruit?
Centrale en perifere units
- Centrale units: neus, lippen, oogleden
- Perifere units: wangen, voorhoofd, kin
Wat is het meest belangrijk voor de uitkomst van aangezichtsreconstructies?
Overeenkomst qua contour en huidskleur/textuur
Wat is een lap?
Weefsel dat wordt verplaatst van een bepaald gebied (donorplaats) naar een ander gebied (acceptorplaats) met behoud van de eigen doorbloeding (vascularisatie)
Welke typen lappen zijn er?
- Lokale lap
- Regionale/gesteelde lap
- Vrije lap (microchirurgie)
Actinische keratose
Ruwe plekjes; dysplasie onderste laag v/d basaalmembraan; voorloper van PCC
Tentamenvraag: het aantal actinische keratosen is een klinische biomarker voor het risico op huidkanker.
e-ZO: keratinocyten zijn door het zonlicht dusdanig beschadigd dat zij niet meer goed uitrijpen. Als gevolg hiervan wordt de hoornlaag niet meer goed aangemaakt. Op sommige plaatsen is de hoornlaag afwezig, op andere plaatsen te dik (hyperkeratose). Deze plaatsen voelen ruw aan.
Morbus Bowen
In situ PCC; meestal solitair, soms multipel; dysplasie hele epidermis; grotere kans op ontstaan PCC dan actinische keratose
Welke voorloper heeft een grotere kans te ontwikkelen tot PCC: Morbus Bowen of actinische keratose?
Morbus Bowen
Waar staat ‘PROVOKE’ voor? (maligne huidafwijkingen)
Plaats
Rangschikking
Omvang
Vorm
Omtrek
Kleur
Efflorescentie
Kenmerkend voor BCC
Glazige, wasachtige, doorschijnende papel, plaque of nodus met parelmoerachtige glans.
Kenmerkend voor PCC
Huidskleurige tot erythemateuze plaque/nodus/tumor
Pijn
Vaak: schilfering (keratose) en centrale ulceratie
omliggende actinische keratosen
snel bloedend, niet genezend
Klinische kenmerken PCC (VO)
- Nod(ul)s/tumor
- Keratose
- Actiinische keratose omgeving
- Ulceratie
- Pijn bij palpatie
- Zonbeschenen delen huid
- Slijmvliezen
Klinische kenmerken melanoom
- Asymmetrie in 2 assen
- Onregelmatige begrenzing
- Meerdere kleuren
- Groter dan 6 mm
- Verandering
- Dermatoscopische kenmerken
- Huidkleurige, bloedende tumor
ABCDE regel melanomen
Asymmetry, Border, Color, Diameter, Evolving
PORT
Risicofactoren voor PCC (huidkanker)
- UV-straling (cumulatief)
- Arseen
- Roken
- Mannen > vrouwen
- Huidtype I/II
- Immuungecomprimeerd (HVP)
- Chronische huidontstekingen (ulcera, lichen sclerosus)
3 belangrijke aspecten in de huidige westerse wetenschap
- Empirisch bewijs
- Logica
- Kritische houding
Stappen van wetenschappelijke methode
- Zinvolle vraag of belangrijk probleem
- (Achtergrond)informatie verzamelen
- Hypothese/vraagstelling
- Testen (verifiëren)
- Accepteren, afwijzen, wijzigen
- Publiceren
Waarom publiceren?
- Kritiek
- Herhalen
Hetero- en homogeniteit (meta-analyse)
Heterogeniteit:
- Random effects model
- Brede CI
- Hoge I^2
(‘mensen zouden nooit uit zelfde groep kunnen komen’)
Homogeniteit:
- Fixed effects model
- Smalle CI
- I^2 < 20%
3 demonen in wetenschap
Verschil tussen betrouwbaarheid en validiteit (meten)
Betrouwbaarheid: meet je telkens hetzelfde?
Validiteit: meet je wat je wilt meten?
Numerieke/kwantitatieve vs. categorische variabelen
Numeriek/kwantitatief:
- Discreet: hele getallen (aantal dagen, aantal kinderen)
- Continu: reële getallen (lengte, gewicht, bloeddruk, inkomen)
Categorisch:
- Nominaal: geen ordening (geslacht, soort OK, klacht)
- Ordinaal: wel rangorde (ernst ziekte, stagering tumor)
Bij categorische variabelen kan je geen gemiddelde/mediaan nemen!
Lineaire regressieanalyse
Corrigeren voor verschillen tussen groepen
T-toets & chi-kwadraattoets, lineaire & logistische regressieanalyse
T-toets & lineaire regressie: bij numerieke (continue) uitkomstvariabele
Chi-kwadraattoets & logistische regressie: bij categorische uitkomstvariabele
Welke regressieanalyse gebruik je bij een wel/niet-uitkomst?
Logistische
Waarvan is de spreiding afhankelijk? (van steekproefgemiddelden)
- Spreiding v/d individuele waarden (populatiestandaarddeviatie)
- Grootte v/d steekproef
Centrale Limiet Stelling en standard error of the mean
De gemiddelden van steekproeven zullen altijd normaal verdeeld zijn.
Standard error (of the mean) = s / √n
Maat voor betrouwbaarheid:
populatieSD / √populatiegrootte
Tentamenvraag: ‘Steekproefgemiddelden zijn normaal verdeeld rond het populatiegemiddelde met een spreiding die afhangt v/d populatiestandaarddeviatie en v/d steekproefgrootte.’
Formules van betrouwbaarheidsinterval, standaarddeviatie & standaardfout
Betrouwbaarheidsinterval:
gemiddelde - 1,96 * SD/√n , gemiddelde + 1,96 * SD/√n
Standaarddeviatie (σ of s)
Standaardfout (SE):
s/√n of σ/√n
Nulhypothese vs. alternatieve hypothese
Nulhypothese: er is geen verschil/effect/relatie
Alternatieve hypothese: er is wel verschil/effect/relatie