251-270 Flashcards
1
Q
gezond, terug leefbaar maken
A
saneren
2
Q
beledigen, onbeschoft behandelen
A
schofferen
3
Q
niet graag, aarzelend, langzaam
A
schoorvoetend
4
Q
in hoge mate
A
schromelijk
5
Q
controleren op betrouwbaarheid
A
screenen
6
Q
ermee stoppen, terzijde leggen
A
seponeren
7
Q
gelijktijdig
A
simultaan
8
Q
leus, slagzin
A
de slogan
9
Q
gebruik makend van slogans en oneliners
A
sloganesk
10
Q
stevig, duurzaam, vast
A
solide
11
Q
het in staat zijn te betalen
A
de solvabiliteit
12
Q
aanmanen
A
sommeren
13
Q
niet op feiten gebaseerd
A
speculatief
14
Q
kansberekening maken, kopen en verkopen waarbij groot risico is
A
speculeren
15
Q
belanghebbende
A
de stakeholder