2 De Jeugd Flashcards
1
Q
On the other hand
A
Aan de andere kant
2
Q
The strawberry
A
De aardbei
3
Q
To depend on
A
Afhangen van
4
Q
All kinds of
A
Allerlei
5
Q
The device
A
Het apparaat
6
Q
The happiness
A
De blijdschap
7
Q
The grade / number
A
Het cijfer
8
Q
To pass (time)
A
Doorbrengen
9
Q
To push
A
Duwen
10
Q
One by one
A
Een voor een
11
Q
Edible
A
Eetbaar
12
Q
The island
A
Het eiland
13
Q
Electric
A
Elektrisch
14
Q
To happen
A
Gebeuren
15
Q
The event
A
De gebeurtenis
16
Q
The family life
A
Het gezinsleven
17
Q
The healthcare
A
De gezondheidszorg
18
Q
To grow
A
Groeien
19
Q
To hail
A
Hagelen
20
Q
To remember
A
Zich herinneren
21
Q
To need to / have to
A
Hoeven
22
Q
The host
A
De hostie
23
Q
The youth
A
De jeugd
24
Q
The kitchen floor
A
De keukenvloer