1 De Reis Flashcards
Now and then
Af en toe
Always
Altijd
To stay
Blijven
The bus stop
De bushalte
Because of
Door
Clear
Duidelijk
To last
Duren
The traffic jam
De file
You’re welcome
Graag gedaan
The hall
De hal
The repeat
De herhaling
To hold
Houden
To hope
Hopen
To check in
Inchecken
The office
Het kantoor
Ready
Klaar
Cold
Koud
The quarter (of an hour)
Het kwartier
Late
Laat
Rather
Liever
To walk
Lopen
The month
De maand
More
Meer
Mostly/most of the time
Meestal
Less
Minder
Maybe/perhaps
Misschien
To must
Moeten
To take
Nemen
Never
Nooit
At
Om
On the road
Onderweg
Everywhere/anywhere
Overal
To switch, to transfer (think transportation)
Overstappen
The post
De paal
The platform
Het perron
The tone
De piep
The traveller
De reiziger
The direction
De richting
The snow
De sneeuw
The highway
De snelweg
Sometimes
Soms
The tract
Het spoor
To go back
Teruggaan
In time
Op tijd
To check out
Uitchecken
Often
Vaak
Further
Verder
To compare
Vergelijken
To leave
Vertrekken
On foot
Te voet
Next
Volgend
To wait
Wachten
Again
Weer
Sure
Zeker