1 De Cursus Flashcards
1
Q
Pleased to meet you
A
Aangenaam
2
Q
To say goodbye
A
Afscheid nemen
3
Q
The goodbye
A
Het afscheid
4
Q
All
A
Alle
5
Q
Alone
A
Alleen
6
Q
To greet
A
Begroeten
7
Q
Near
A
By
8
Q
Together
A
By elkaar
9
Q
The teacher
A
De docent
10
Q
To cross out / to strike smth out
A
Doorhalen
11
Q
Each other
A
Elkaar
12
Q
The mistake
A
De fout
13
Q
Fast, soon
A
Gauw
14
Q
The gender
A
Het geslacht
15
Q
The number
A
Het getal
16
Q
Married
A
Getrouwed
17
Q
The signature
A
De handtekening
18
Q
To be called
A
Heten
19
Q
The chapter
A
Het hoofdstuk
20
Q
To belong to
A
Horen
21
Q
To fill in
A
Invullen
22
Q
To be right
A
Kloppen
23
Q
The classmate
A
De medecursist
24
Q
Irregular
A
Onregelmatig
25
To pay attention
Opletten
26
The schedule
Het schema
27
Since
Sinds
28
To ask a question
Stellen een vraag
29
Strong
Sterk
30
To be relevant
Van toepassing zijn
31
From
Vandaan
32
To change
Veranderen / wijzigen
33
To correct
Verbeteren
34
Nearby
Vlakbij
35
The order
De volgorde
36
The example
Het voorbeeld
37
The form
De vorm
38
The sentence
De zin