1.A.7 - HC.9 Vaattonusregulatie Flashcards

1
Q

Waarvoor is de vaattonus regulatie bedoeld?

A

het in stand houden van de juiste bloedtoevoer naar de organen, zodat er een goede uitwisseling van gassen, ionen, nutriënten en signaalstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kunnen de bloeddruk en bloedflow worden gereguleerd?

A
  • Hart (krachtiger pompen)
  • Nieren (filtratie en natrium opname)
  • Arteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er als er veel natrium aanwezig is in het bloed?

A

Er wordt meer water vastgehouden, waardoor het bloedvolume toeneemt, waardoor de bloeddruk omhoog gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoge bloeddruk

A

Hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lagen van grote bloedvaten van binnen naar buiten (naam+ onderdelen+ functie)

A
  • intima: endotheelcellen en receptoren voor vasomotoreffect, vormt barrière, helpt bij bloedstolling, helpt bij vorming nieuwe bloedvaten
  • media: glad spierweefsel en receptoren voor het vasomotoreffect
  • adventitia: bestaat uit fibroblasten, vetcellen en bindweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vasomotoreffect

A

vasoconstrictie en vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Angiogenese

A

vorming nieuwe bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat de vaatwand van capillairen?

A

endotheelcellen met daaromheen pericyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom hebben capillairen een dunne wand?

A

Door de dunne wand kunnen gassen en voedingsstoffen / afvalstoffen makkelijk migreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe veranderen de flow en druk in een vat bij een verandering van de radius (straal)?

A

Een tot de macht 4 verandering

Een kleine verandering in de straal heeft dus een groot effect op de flow en druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke soorten vaten worden de bloeddruk en -stroom voor het grootste gedeelte geregeld?

A

arteriolen, soms ook capillairen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe reguleert het centrale zenuwstelsel de vaattonus regulatie?

A

Het centrale zenuwstelsel en de perifere organen geven stoffen (hormonen, neurotransmitters, nucleosiden) af voor de vaattonus regulatie

de stoffen komen aan bij de gladde spiercellen en endotheelcellen in de media en interna laag van de vaatwand –> druk en flow gereguleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de functies van endotheelcellen?

A
  • Beschermen van het bloed tegen ontstekingscellen
  • Voorkomen van stolling
  • Vormen van een barrière (bv. bloed-hersenbarrière)
  • Zorgt voor angiogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet de sympathicus met de bloeddruk en bloedvaten?

A

Het ligt aan de plek waar je kijkt. In het ene deel van het lichaam zal er behoefte zijn aan verwijding (zoals spieren), maar op andere plekken vernauwen ze (bv. darmen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke neurotransmitter afgegeven bij sympathicus?

A

(nor)adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke neurotransmitter afgegeven parasympathisch?

A

acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Receptortypes adrenaline (sympathisch)

A
  • Alfa -1: vasoconstrictie
  • Alfa-2: vasoconstrictie
  • Bèta-2: vasodilatatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Raynaud’s fenomeen

A

overdreven mate van afgifte endotheline, zorgt voor te veel constrictie op de vaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Receptortype acetylcholine (parasympathisch)

A

M3- receptor: vasodilatatie

20
Q

Waarvoor zorgen de gladde spiercellen?

A

motoriek van de arterie

21
Q

Hoe ontstaat vasoconstrictie?

A

adrenaline bindt aan receptor
- Ca2+ komt de cel in vanuit sarcoplasmatisch reticulum –> hierdoor actiepotentiaal –> Ca2+ kanalen open –> actine en myosine filamenten gaan bewegen langs elkaar –> vat vernauwt

22
Q

Alfa1-receptor antagonist

A

voorkomt vasoconstrictie, wordt voorgeschreven voor (zwangerschaps)hypertensie

Niet chronisch voorschrijven!

23
Q

calciumantagonist

A

helpt tegen essentiële hypertensie (veroorzaakt door onbekende factoren)

24
Q

Hoe ontstaat vasodilatatie

A

acetylcholine bindt aan M3-receptor –> endotheelcel geeft EDRF af –> Ca2+-concentratie neemt af door sluiten calciumkanalen en synthese van cAMP en cGMP gestimuleerd

25
Q

Wat doen cAMP en cGMP?

A

directe relaxatie veroorzaken door actine- en myosinefilamenten te ontkoppelen

26
Q

4 categorieën EDRF

A
  • Prostaglandines
  • nitric oxide (NO)
  • ED hyperpolarizing factor (EDHF)
  • Vasodilatoire peptiden (CNP, CGR)
27
Q

Wat wordt er afgegeven door de activatie van een muscarinereceptor door een vasodilaterende neurotransmitter?

A

arachidonzuur uit de fosfolipiden in het celmembraan van de endotheelcel

28
Q

Waarin wordt dit arachidonzuur omgezet?

A

dilatoire prostaglandines

29
Q

Waardoor wordt arachidonzuur omgezet in dilatoire prostaglandines?

A

het enzym cyclo-oxygenase (COX)

30
Q

Waar is er een receptor aanwezig voor de dilatoire prostaglandines?

A

Gladde spiercel

31
Q

Wat doet de receptor in de gladde spiercel bij activatie door dilatoire prostaglandines?

A
  • Zorgt voor een directe verlaging van de calciumconcentratie
  • Aanmaak van cAMP (relaxatie veroorzaken door ontkoppelen actine en myosine)
32
Q

Waarbij zijn prostaglandines betrokken?

A
  • Vaattonus regulatie
  • bronchoconstrictie
  • Bevalling (myometrium contractie)
  • inflammatie
  • pijnprikkels
  • bloedstolling
33
Q

waartegen worden COX-remmers gebruikt?

A

tegen reuma, ontstekingen en pijn

34
Q

Wat gebeurt er als de muscarinereceptor wordt geactiveerd bij nitrietoxide?

A

Calciumkanalen in de endotheelcel openen, waardoor de calciumconcentratie in de endotheel cel stijgt.

35
Q

Wat wordt er geactiveerd door de verhoogde concentratie calcium in de endotheelcel?

A

eNOS (endotheliale nitrietoxide synthase)

36
Q

Wat gebeurt er bij de eNOS?

A

L-arginine wordt omgezet en nitrietoxide wordt afgesplitst
- Nitrietoxide diffundeert naar de gladde spielcellen

37
Q

Wat doet de nitrietoxide in de gladde spiercel?

A

Het bindt aan GC, die cGMP produceert

38
Q

Wat doet cGMP?

A

Kan direct voor dilatatie zorgen, of kan de calciumconcentratie verlagen

39
Q

Wat gebeurt er bij een calcium verhoging in de gladde spiercel?

A

Contractie

40
Q

Wat gebeurt er bij een calcium verhoging in de endotheelcel?

A

relaxatie

41
Q

Hoe werkt het renine-angiotensine systeem?

A

Angiotensinogeen (hormoon uit lever)
- Wordt in de nieren door renine omgezet in angiotensine I
- Angiotensine I wordt in de longen door ACE omgezet in angiotensine II

42
Q

Aan welke receptor en waar bindt angiotensine II?

A

Aan de angiotensine II type 1 receptor op de gladde spiercel

43
Q

Wat gebeurt er bij activatie van de angiotensine II type 1 receptor?

A

zorgt voor een depolarisatie waardoor de calciumkanalen open gaan staan, waardoor de gladde spiercel zal contraheren

44
Q

Angiotensine II is ook werkzaam in het endotheel, hoe werkt dit?

A

Angiotensine II bindt aan de angiotensine II type 1 receptor, waardoor er endotheline-1 en constrictieve PG wordt afgegeven.
Dit zorgt ook voor een calciumverhoging in de gladde spiercel

45
Q

Wat zijn endotheline-1 en constrictieve PG?

A

EDCF’s (endothelium-derived contractile factors)

46
Q

Door welke hormonen/ neurotransmitters worden EDCF’s gestimuleerd?

A

acetylcholine, shear stress (ET1), angiotensine II, vasopressine en trombine

47
Q

Door welke hormonen/ neurotransmitters worden EDRF’s gestimuleerd?

A

acetylcholine, bradykinine, substance P, serotonine, shear stress