18. Communicatieplan Flashcards

1
Q

Waar ontstaat elk (communicatie)probleem?

A

In de in- en externe omgeving van een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe heet het in de gaten houden van de omgeving van de organisatie?

A

Monitoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is dat een onderdeel van?

A

Issuesmanagement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de taak van de communicatiedeskundige ten aanzien van precepties?

A

Om de verschillende percepties duidelijk te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk hulpmiddel kan hij daarbij gebruiken?

A

Het model van co-oriëntatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat dient er voor elk probleem gemaakt te worden?

A
  • een probleemstatement

- en een situatieanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bevat de situatieanalyse?

A

-alle achtergrondinformatie van elk onderdeel van het probleemstatement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is het opstellen van het probleemstatement en de situatieanalyse een interactief proces?

A

Omdat het een proces is van definiëren en herdefiniëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kan er nodig zijn om beide documenten op te stellen?

A

Om informeel en/of formeel onderzoek te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer is er eigenlijk sprake van een (communicatie)probleem?

A

Als er sprake is van een ongewenste situatie en er wens is voor ene gewenste situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Van wie zijn die problemen?

A

Het totale team dat leidinggeeft aan een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke situationele variabelen gebruikt u om de stakeholders en/of publieksgroepen bij uw probleemstatement te betrekken?

A
  • Herkennen de desbetreffende publieksgroepen en/of stakeholders het probleem?
  • Worden de desbetreffende publieksgroepen en/of stakeholders wel of niet belemmerd in hun pogingen tot communicatie over het probleem?
  • Hoe groot is de betrokkenheid van publieksgroepen en/of stakeholders bij het probleem?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Als het probleem in kaart gebracht is, wat kunt u dan maken?

A

Een SWOT analyse.
Dit is een analyse waarbij de sterkten (strengths) en de zwakten (weaknesses) van de organisatie ten aanzien van het probleem worden bekeken, alsmede de mogelijkheden (opportunities) en de bedreigingen (threats) die de externe omgeving ten aanzien van het probleem biedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar bestaat de gewenste situatie uit?

A

Wat wil de managementsteam graag bereiken.
De gewenste situatie bestaat er uit organisatie-, marketing- en/of corporate communication- doelstellingen te formuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uit welke drie beleidsinstrumenten dient een organisatie te kiezen voor het oplossen van het probleem?

A

Dwang
Voorzieningen
Communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een belangrijke vraag bij het kiezen tussen deze drie beleidsinstrumenten?

A

Betreft het hier een communicatieprobleem?

Of moet het management voorzieningen creëren of dwang inzetten?

17
Q

Hoe kan communicatie als beleidsinstrument worden ingezet?

A
  • Bovengeschikt
  • Nevengeschikt
  • Ondergeschikt
18
Q

Wat moet van de stakeholders en/of publieksgroepen geformuleerd worden in de communicatieprobleemstelling?

A
  • Hoe de kennis, houding en of het gedrag is van de stakeholders en/ of publieksgroepen ten aanzien van de gewenste situatie.
19
Q

Om welke drie zaken draait altijd een communicatieprobleemstelling?

A
  • De doelgroep weet iets niet (kennis)
  • De doelgroep vindt iets niet goed (houding)
  • De doelgroep doet iets niet goed of doet iets niet (gedrag)
20
Q

Welke drie groeperingen van mensen waarmee een communicatiedeskundige te maken krijgt, zijn er?

A
  • stakeholders: belanghebbende bij de organisatie.
  • publieksgroepen: die plotseling ontstaan rond een issue
  • doelgroepen: waarop u uw communicatieactie gaat richten.
21
Q

Hoe heet het onderscheiden van doelgroepen naar specifieke kenmerken?

A
  • segmenteren in primaire en secundaire doelgroepen

- segmenteren in externe, interne en intermediaire groepen.

22
Q

Wat zijn primaire doelgroepen?

A
  • De groep die u wilt bereiken.
23
Q

Wat zijn secundaire doelgroepen?

A
  • De groepen die u kan helpen bij het bereiken van de primaire doelgroepen.
24
Q

Wat zijn intermediaire doelgroepen?

A
  • Dit zijn secundaire groepen.

Bijv. medici, die je gebruikt om personen met een bepaalde ziekte te bereiken.

25
Q

Wat zijn interne doelgroepen?

A
  • het personeel
26
Q

Welke zeven segmentatiecriteria zijn er?

A
  • individu
  • stakeholder/publieksgroep
  • gemeenschap
  • psychologisch/sociografisch: levensstijl, normen en waarden.
  • demografisch en sociaal-economisch: leeftijd, sekse, burgerlijke staat, religie, herkomst, opleiding, inkomen, beroep, levensfase, gezinsfase, sociale klasse, culturele achtergrond
  • geografisch: wie woont waar, postcodegebieden
  • de massa.
27
Q

Wat moeten doelstellingen zijn?

A
  • Gekwantificeerd.
  • SMART gekozen
  • Kennis houding en gedrag.
28
Q

Welke twee fasen zijn er in het formuleren van de boodschap?

A
  • Welke perceptie hebt u zelf van het probleem

- Welke perceptie heeft u doelgroep van het probleem? Dit doet u door co-oriëntatieonderzoek.

29
Q

Welke vier aspecten zitten er in een boodschap?

A
  • Zakelijk
  • Expressieve
  • Relationele
  • Appelerende
30
Q

Noem enkele werkterreinen van communicatie

A
  • Public relations
  • Voorlichting
  • Reclame
  • Public Affairs
  • Propaganda
  • Lobbyen
  • Sponsoring
  • Of een van de specialismen zoals de arbeidsmarktcommunicatie, crisiscommunicatie en financiële communicatie.
31
Q

Welke middelentypen zijn er?

A
  • Interpersoonlijke communicatiemiddelen
  • Groepscommunicatiemiddelen
  • Massacommunicatiemiddelen.

Ook

  • Interpersoonlijke
  • special interest
  • massacommunicatie
  • personal interest
32
Q

Naar welke aard kunnen de communicatiemiddelen onderscheiden worden?

A
  • Mondelinge
  • Schriftelijke
  • Audiovisueel
33
Q

Welke criteria zijn er voor het inzetten van middelen?

A
  • de bereikbaarheid van de doelgroepen
  • het communicatievermogen van de communicatiemiddelen
  • het budget dat u ter beschikking hebt
  • het al dan niet in eigen beheer kunnen produceren en distribueren van de communicatiemiddelen
  • de effectiviteit van de communicatiemiddelen.
34
Q

Als doelgroepen en middelen bekend zijn, wat kun u dan opstellen?

A

-een doelgroep/middelenmatrix.

35
Q

Welke drie zaken kunt u evalueren?

A
  • De effecten van uw communicatieactiviteiten; behaalt u de doelstellingen
  • Het proces dat u hebt doorlopen; dit is de procesevaluatie.
  • Hebt u uw doelgroep bereikt?