15.2 Woordenlijst Flashcards
vocab
1
Q
Het openbaar vervoer
A
the public transport
2
Q
Colombia
A
Columbia
3
Q
ging
A
went
4
Q
Het vliegtuig
A
the airplane
5
Q
duurde
A
lasted/took
6
Q
helaas
A
alas
7
Q
logeren
A
to lodge, to stay at
8
Q
pakken
A
packets
9
Q
veilig
A
safe
10
Q
de trein
A
the train
11
Q
de tas
A
the bag
12
Q
geweldig
A
fantastic
13
Q
vertrekt (vertrekken)
A
leaves (to leave)
14
Q
de koffer
A
the suitcase
15
Q
dragen
A
to carry
16
Q
het grapje
A
the joke
17
Q
het raampje
A
the window
18
Q
net als
A
like
19
Q
vroeger
A
sooner; in the old days
20
Q
lekker
A
nicely; delicious; pretty; nice
21
Q
buiten
A
outside
22
Q
reis
A
trip, travel
23
Q
het spoor
A
the platform
24
Q
achter de rug
A
behind (you)
25
pony's
ponies
26
de wei
the field
27
net
like
28
de shetlandpony
the shetland pony
29
het landscap
the landscape
30
anders
different, other
31
plat
flat
32
de berg
the mountain
33
gewend
used to
34
opletten
pay attention
35
zo meteen
very soon
36
het natuurgebied
the nature reserve
37
de natuur
nature
38
het gebied
the area
39
echt
real
40
de lucht
the sky
41
schilderijen
paintings
42
het stukje
the piece
43
de molen
the mill, windmill
44
broodjes
sandwiches
45
onderweg
underway
46
de kaas
the cheese
47
moe
tired
48
welterusten
sleep well
49
goede reis
have a good trip
50
maak wakker
wake you up
