11. Halitose Flashcards

1
Q

Wat is halitose?

A

Slechte mondgeur: foetor ex ore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij welke mensen komt halitose vaker voor?

A

Bij oudere mensen > sociaal isolement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan het dat halitose vaker bij oude mensen voorkomt?

A

Door medicatie, zelfzorg, structuur mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel mensen hebben last van halitose?

A

1 op de 8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke classificaties van halitose kennen we? (5)

A
  1. Tijdelijke halitose
  2. Intra-orale halitose, oorzaak in de mondholte
  3. Extra-orale halitose, oorzaak buiten de mondholte
    - Bloed overgedragen
    - Niet-bloed overgedragen
  4. Pseudohalitose
  5. Halitophobie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke gebieden kan halitose voorkomen (3)?

A
  1. Longen
  2. KNO-gebied
  3. Mondholte > ontstoken tv en grote hoeveelheid bacteriën op tong
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaraan denk je bij tijdelijke halitose?

A

Voeding (koffie, knoflook), ochtend (slapen met mond open)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar ligt de oorzaak bij intra-orale halitose?

A

In de mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar ligt de oorzaak bij extra-orale halitose?

A

Buiten de mondholte. Dit kan bloedgedragen en niet-bloedgedragen zijn.

Bloed: elders in het lichaam (nieren)
Niet-bloed: bijholtes (KNO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is pseudohalitose?

A

Mensen denken een slechte mondgeur te hebben, maar hebben dit niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is halitophobie?

A

Een ongegronde angst om uit de mond te ruiken na behandeling van halitose. De mondgeur is weg, maar de patiënt denkt het nog steeds te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de grootste oorzaak van halitose?

A

De tong (beslag)

Paro kan ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke dingen hebben invloed op halitose (waardoor kan het ontstaan)? (4)

A
  1. Voeding (tijdelijk)
  2. Medicatie (droge mond > verandering microflora en bufferwerking)
  3. Roken
  4. Stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kan nog meer halitose veroorzaken?

A

Ging/paro, cariës, tonsillitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn oorzaken van halitose? (6)

A
  1. Slechte mh
  2. Voedsel (koffie, knoflook)
  3. Roken/alcohol
  4. Droge mond
  5. Infectie
  6. Extra-oraal: maag of iets anders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke bacteriën zijn fermentatief?

A

Gram-positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke bacteriën zijn proteolytisch

A

Gram-negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt het in als een bacterie proteolytisch is?

A

Dat ze eiwitten omzetten (uit voeding, speeksel, dode cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn proteasen?

A

Enzymen (van de bacterie) die afbraak van eiwitten en andere ketens van aminozuren katalyseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de etiologie van intra-orale halitose (wat produceren de bacteriën > VZV) (4)

A
  1. De gram-negatieve bacterie produceert proteasen
  2. De proteasen breken het substaat (eiwit) af. Hierdoor worden peptiden gevormd
  3. De aminozuren cysteïne en methionine worden gevormd
  4. Deze aminozuren worden verder afgebroken waardoor er vluchtige zwavelverbindingen ontstaan > dit zorgt voor de geur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer is het proces van de vluchtige zwavelverbindingen het meest actief?

A

Bij een basisch milieu: het stimuleert de activiteit van enzymen

22
Q

Wat gebeurt er met enzymen als de omgeving zuur is?

A

Dit remt de activiteit

23
Q

Bekend is dat halitose makkelijker kan ontstaat in een basisch omgeving. Hoe kan deze omgeving basisch blijven? (3)

A
  1. Sondevoeding: mond wordt zuur bij eten
  2. Anorexia: mond wordt zuur bij eten
  3. Slapen
24
Q

Welke 3 Vluchtige zwavelverbindingen (VZV’s)
zijn er?

A
  1. Waterstofsulfide > rotte eieren (tong)
  2. Methyl mercaptaan > rotte kool (paro)
  3. Dimethyldisulfide > onaangenaam zoet (extra-oraal)
25
Q

Wat kan waterstofsulfide veroorzaken in de gingiva en hoe komt dit?

A

Het kan apoptose veroorzaken in de stamcellen van de gingiva (epitheel vormingen). Ontstaat door GENp53, dit zorgt normaal ervoor dat beschadigde cellen niet kunnen repliceren. In dit geval negatief effect op epitheelcellen

26
Q

Wat doen VZV’s (waterstofsulfide) nog meer met de gingiva?

A

Ze verhogen de permeabiliteit > hierdoor wordt het kwetsbaarder voor aanvallen van micro-organismen en virulente factoren

27
Q

Waterstofsulfide heeft invloed op het Gen P53. Wat gebeurt er hierdoor?

A

Normaal zorgt Gen P53 ervoor dat beschadigde cellen niet verder kunnen delen. Een verhoogde expressie van P53 bij osteoblasten zorgt voor celdood

28
Q

Hoe kan waterstofsulfide zorgen voor meer weefselschade?

A

Waterstofsulfide heeft invloed op de onderdrukking van superoxide dismutase wat ervoor zorgt dat er meer vrije zuurstofradicalen ontstaan

29
Q

Wat doen vrije zuurstofradicalen?

A

Ze vallen bepaalde moleculen in het lichaam zoals bijv. eiwitten (DNA)

30
Q

Welke VZV heeft te maken met extra-orale halitose?

A

Dimethylsulfide

31
Q

Op welke manieren wordt extra-orale halitose gedragen en wat houdt het in? (2)

A
  1. Bloedgedragen:
    - Levercirrose (uiting longen, vooral neusadem)
  2. Niet-bloedgedragen:
    Luchtwegen of gastro-intestinale stelsel: KNO- gebied/aandoeningen van de luchtwegen (sinusitis,
    tonsillitis, bronchitis)/gastro-intestinaal stelsel/diabetes
32
Q

Welke VZV heeft invloed op parodontale weefsels?

A

Waterstofsulfide

33
Q

Is het noodzakelijk om iemand met halitose door te sturen?

A

In de regel niet. Vaak kan het worden behandeld (paro, mh, tong)

34
Q

Wat zijn 5 onderdelen van het spreekuur/halitose onderzoek?

A
  1. Intake met vragenlijst en gesprek (eet/drinkgewoontes)
  2. Organoleptische meting
  3. Halimeter
  4. OralChroma
  5. Mondonderzoek: kijken naar parodontium, elementen en weefsels
35
Q

Welke vormen van de organoleptische test/meting zijn er? (3)

A
  1. Patiënt laten uitademen > behandelaar ruikt hieraan
  2. Op de (binnenkant) pols likken > de behandelaar ruikt hieraan
  3. Gebruik van tongschraper: schraapsel van de tong halen en hieraan ruiken
36
Q

Wat is het verschil tussen de Halimeter en de OralChroma?

A

De Halimeter meet alleen intra-orale-gassen, de OralChroma alle 3 de gassen

(meten of ze boven de grenswaarden komen)

37
Q

Hoe kan je halitose behandelen? (2)

A
  1. Elimineren van kwantiteit van micro-organismen en plaque
  2. Aanwezige substraat verminderen
38
Q

Hoe kan de mondhygiënist halitose behandelen? (3)

A
  1. Behandeling parodontitis
  2. Mhg-controle en gebitsreiniging
  3. Instructies: poets, int, tong
39
Q

Hoe kan de patient halitose behandelen (zelfzorg)? (4)

dit is aanvullende op poetsinstructie

A
  1. Tongschraper
  2. Spoelmiddelen
  3. Rol sprays/kauwgom: tijdelijk
  4. Water: meer drinken
40
Q

Welke 3 effecten kunnen spoelmiddelen hebben?

A
  1. Antibacterieel
  2. Neutraliseren
  3. Maskeren

Allemaal een tijdelijke werking

41
Q

Wat is het voordeel van een tongschraper?

A

Het reinigt niet alleen de bovenste laag, maar ook dieper

42
Q

Hoe gebruik je de tongschrapper?

A
  • Platte kant aan de zijkanten
  • Bolle kant in het midden/de groeve van de tong

Van achter naar voor, niet drukken

43
Q

Wat is het nadeel van een tongschraper met haartjes

A

De haartjes pakken de groeve niet aan

44
Q

Wat is het voordeel van een tongschraper met een grote en kleine schraper?

A

Het grote deel kan worden gebruik op de platte zijkanten en de kleine in het midden, de groeve van de tong

45
Q

Waarom kunnen oudere mensen vaker halitose krijgen? (2)

A
  1. Verminderde zelfredzaamheid
  2. Protheses/frames: niet goed eruit kunnen halen/schoonmaken
46
Q

Waarom kunnen terminale patiënten vaker halitose krijgen?

A

Doordat ze vaak weinig eten en poetsen (laatste fase leven)

47
Q

Hoe kan je halitose bij terminale patiënten oplossen?

A

Orale sponsjes/wattenstaven met CHX

48
Q

Wat zijn 3 onderdelen van het vervolg van de behandeling (nabehandeling)?

A
  1. Controle
  2. Vertrouwenspersoon
  3. Pseudohalitose/Halitafobie: aanvullende psychische problemen (afstemmen collega)
49
Q

De papillen waar op de tong bieden de beste plaats voor bacteriën

A

De papillen op het dorsum van de tong

50
Q

Welke aminozuren komen vrij? (2)

A

cysteïne en methionine