1. Contextualisering Flashcards

1
Q

definitie health system

A

het gaat niet alleen om de hulpverlening die geboden wordt, maar ook over de sociale en economische determinanten van gezondheid (die de vraag naar hulp mee bepalen)
< > ‘health care system’: focus ligt op de geboden zorg en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bouwblokken gezondheidssysteem

A

Het aanbod (service delivery),

Het personeel (health workforce),

Informatie,

(Medische) producten, vaccins en technologie,

Financiering,

Leadership and governance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Doel gezondheidssysteem

A

Algemeen doel van een gezondheidssysteem is om in te spelen op de behoeften van de bevolking, bescherming te bieden tegen risico’s die samenhangen met een slechte gezondheid / verminderd welzijn en de gezondheid / het welzijn van de bevolking verbeteren.

  1. aanbod
  2. personeel
  3. informatie
  4. medische producten
  5. financiering
  6. leadership and govermance
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De verzorgingsstaat

A

De overheid neemt initiatief:

De overheid neemt een sturende rol op om de gezondheid en het welzijn van haar burgers te garanderen
Overheid niet enkel beschermer van burgerlijke en politieke rechten (= l’Etat Gendarme), maar ook actief vormgever van maatschappelijk leven (= l’Etat Protecteur)

Dit probeert ze (binnen kapitalistische democratieën) te realiseren via ‘de verzorgingsstaat’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

solidariteitsprincipe

A

Iedereen moet bijdragen volgens draagkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verzekeringsprincipe

A

iedereen kan er een beroep op kan doen volgens zorgbehoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pijlers verzorgingsstaat

A
  1. sociale zekerheid via uitkeringen en financiële regelingen (bijstand)
  2. goed onderwijs
  3. een goede gezondheidszorg en goede sociale voorzieningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sociaal democratische verzorgingsstaat (‘klassieke’ verzorgingsstaat)

A

Scala van universele, wettelijk verankerde voorzieningen, die individuele burgers beschermen en gebaseerd zijn op de aanname van de menselijke waardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Institutionele verzorgingsstaat

A

Sociale rechten zijn aanwezig doch laten de sociale stratificatie ongemoeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Residuele verzorgingsstaat

A

Individuele verantwoordelijkheid staat centraal, sociale solidariteit beperkt tot bepaalde situaties en selectief t.a.v. bepaalde bevolkingscategorieën&raquo_space; visie op burgerschap speelt een rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rudimentaire verzorgingsstaat

A

Familiale solidariteit centraal. Sociale rechten slechts zeer beperkt aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Equal citizenship

A

vertrekt vanuit de assumptie dat iedereen een gelijke status heeft èn iedereen het recht heeft op ‘self-government’

Dus: gelijke rechten, maar ook gelijke plichten en verantwoordelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

private initiatief - Zorg

A

hoofdzakelijk residentieel, hoofdzakelijk door religieuzen (de katholieke caritas-
gedachte als motief)
gast- of godshuizen; niet doelgroep-specifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

private initiatief - welzijn

A

Via religieuzen: Heilige Geesttafel (‘armenmeester’ aangesteld door lokaal bestuur)
Via de Gilden: armenbus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Laïcisering

A

scheiding kerk en staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Initieel unionisme

A

samenwerking katholieken en liberalen

17
Q

NHVC

A

NHVC = start van de verstaatsing na de oorlog

18
Q

1936

A

oprichting ministerie van Volksgezondheid

19
Q

Ancien Regime

A

Geen centrale aansturing door de overheid
- dominantie van het private initiatief

20
Q

De franse bezetting

A

Minimale centrale aansturing door de overheid

21
Q

De Nederlandse bezetting

A

Status-quo: minimale centrale aansturing door de overheid
Zuidelijke provincies: overname van het Franse openbare zorgsysteem

22
Q

Belgische onafhankelijkheidsperiode

A

Centrale aansturing door de overheid, maar private actoren kunnen sociale initiatieven organiseren – overheid vooral aandacht voor volksgezondheid

23
Q

BELLE EPOQUE – TWEEDE INDUSTRIËLE REVOLUTIE

A

Overheid laat in toenemende mate privaat initiatief toe – ‘gesubsidieerde vrijheid’

24
Q

EERSTE WERELDOORLOG EN INTERBELLUM

A

Toenemende verstaatsing – toenemende verzuiling

25
Q

TWEEDE WERELDOORLOG EN DE START VAN DE VERZORGINGSSTAAT

A

Overheid neemt leidinggevende rol over: de blauwdruk van de naoorlogse sociale zekerheid wordt gelegd

26
Q

DE GRENZEN VAN DE VERZORGINGSSTAAT

A

De overheid moet rationaliseren (en deels de rol lossen) > wens om de verzorgingsstaat in stand te houden, maar ook om het welzijn te blijven verzekeren