WW hacer Flashcards
1
Q
ik doe / maak
A
yo hago
2
Q
jij doet / maakt
A
tú haces
3
Q
hij, zij, u doet / maakt
A
él, ella, usted hace
4
Q
wij doen / maken
A
nosotras hacemos
5
Q
jullie doen / maken
A
vosotras hacéis
6
Q
zij doen / maken, mv
A
ellos, ellas, ustedes hacen