Hoofdstuk 11 Las fiestas Flashcards
1
Q
het feest
A
la fiesta
2
Q
de traditie
A
la tradición
3
Q
de gewoonte
A
la costumbre
4
Q
Kerstavond
A
la Nochebuena
5
Q
Kerstmis
A
la Navidad
6
Q
het einde van het jaar
A
el fin de año
7
Q
Nieuwjaarsavond
A
la Nocheveja
8
Q
Nieuwjaar
A
el Año Nuevo
9
Q
Driekoningen
A
el día de les Reyes Magos
10
Q
de kerstboom
A
el árbol de Navidad
11
Q
het cadeau
A
el regalo
12
Q
het speelgoed
A
el juguete
13
Q
kerstliedjes
A
los villancicos
14
Q
de verplichting
A
la obligación
15
Q
het vuurwerk
A
los fuegos artificiales
16
Q
een soort noga
A
el turrón
17
Q
de kerstkaart
A
la tarjeta de Navidad
18
Q
carnaval
A
el Carnaval
19
Q
Carnavalsdinsdag
A
el martes de Carnaval
20
Q
de verkleding
A
el disfraz
21
Q
Vastentijd
A
la Cuaresma
22
Q
Goede week
A
la Semana Santa
23
Q
goede vrijdag
A
el Viernes Santa
24
Q
Paaszondag
A
el Domingo de Pascua
25
de processie
la procesión
26
de brandstapel
la hoguera
27
de verjaardag
el cumpleaños
28
de kaars
la vela
29
feestelijk
festivo
30
traditioneel
tradicional
31
typisch
típico
32
folkloristisch
folklóríco
33
atheïstisch
ateo
34
populair
popular
35
kerst-
navideño -
36
vrolijk
alegre
37
levendig
animado
38
materialistisch
materialista
39
commercieel
comercial
40
nationaal
nacional
41
vieren
celebrar
42
zingen
cantar
43
dansen
bailar
44
samenkomen
reunirse
45
druiven eten
tomar las uvas
46
zich verkleden als
disfrazarse de
47
vrolijk kerstfeest wensen
felicitar la Navidad
48
versieren
adornar
49
verbranden
quemar
50
branden
arder
51
cadeaus geven
hacer regalos
