Worauf Hast Du Bock 2 Flashcards
1
Q
Zich vervelen
A
Sich langweilen
2
Q
hier: doen (aan)
A
Treiben
3
Q
Zullen worden
A
Werden
4
Q
Weten
A
Wissen
5
Q
Vertrekken
A
Abfahren
6
Q
Opstaan
A
Aufstehen
7
Q
Bezichtingen
A
Besichtigen
8
Q
Proberen
A
Ausprobieren
9
Q
Ontmoeten
A
Treffen
10
Q
Missen
A
Verpassen
11
Q
Tonen
A
Zeigen
12
Q
Kamperen
A
Zelten
13
Q
Vanaf
A
Ab
14
Q
Avontuurlijk
A
Abenteuerlich
15
Q
Verkrijgbaar
A
Erhältlich
16
Q
Geleid
A
Geführt
17
Q
Gunstig
A
Günstig
18
Q
Nu
A
Jetzt
19
Q
Trouwens
A
Übrigens
20
Q
Misschien
A
Vielleicht
21
Q
Waarschijnlijk
A
Wahrscheinlich
22
Q
Indrukwekkend
A
Beeindruckend
23
Q
Een beetje
A
Ein bisschen
24
Q
Eigenlijk
A
Eigentlich
25
Q
Bijna
A
Fast
26
Q
Koel
A
Kühl