Einkaufen phrases Flashcards
Vragen wie er aan de beurt is
Wer ist dran, bitte?
Vragen of iemand al geholpen wordt
Bekommen Sie schon?
Vragen wat iemand wenst
Was möchten sie?
Vragen of de klant nog iets wenst
Sonst noch etwas?
Zeggen wat je wenst
Ich möchte..
Vragen waar iets staat
Wo finde ich..?
Vragen hoeveel iets kost
Was kosten die..?
Vragen of het alles is
Ist das alles?
Zeggen dat het alles is
Das ist alles
Vragen hoeveel je moet betalen
Wie viel macht das zusammen?
Zeggen hoeveel men moet betalen
Das macht zusammen..
Vragen of je iets mag passen
Darf ich das mal anprobieren?
Zeggen dat het mooi is
Steht dir super!
Vragen hoe iemand het smaakt
Wie geht’s dir/Ihnen?
Vragen welke maat iemand heeft
Welche größe haben Sie?
Vragen waar de toiletten zijn
Wo sind bitte die Toiletten?
Zeggen dat iets op de eerste/ tweede/derde verdieping is
… befindet sich em ersten/ zweiten/ dritten Stock