Die Modalverben verben Flashcards
1
Q
De bedoeling hebben
A
Wollen
2
Q
Noodzaak
A
Müssen
3
Q
Mogelijkheid hebben
A
Können
4
Q
Mogen
A
Dürfen
5
Q
Weten
A
Wissen
6
Q
Specifieke wens
A
Möchten
7
Q
Niet anders kunnen
A
Müssen
8
Q
Sterke aanbeveling
A
müssen
9
Q
Mogen
A
Dürfen
10
Q
Lusten
A
Mögen
11
Q
Gerucht
A
Sollen
12
Q
Mogelijkheid hebben
A
Können
13
Q
Onzekerheid/ radeloosheid
A
Sollen