Einkaufen Flashcards
de supermarkt
der Supermarkt
het warenhuis
das Kaufhaus
de zaak, de winkel
das Geschäft/ der Laden
de kruidenier
der Lebensmittelhändler
de bakkerij
die Bäckerei
de banketbakerij
die Konditorei
de slagerij
die Metzgerei/ Fleischerei
de boekhandel
die Buchandlung
de klant
der Kunde
de vrouwelijke klant
die Kundin
de verkoper
der Verkäufer
de verkoopster
die verkäuferin
slenteren, wandelen
bummeln
winkelen
shoppen
(in)kopen
(ein)kaufen
de aankoop
der Einkauf
het zakgeld
das Taschengeld
het brood
das Brot
de cake, het gebak
der Kuchen
het koekje
der Keks
het fruit
das Obst
de peer
die Birne
de appel
der Apfel
de meloen
die Melone
de banaan
die Banana
de perzik
die Pfirsich
de sinaasappel
die Orange
de citroen
die Zitrone
de aarbei
die Erdbeere
de framboos
die Himbeere
de druif
die Traube
de kers
die Kirsche
de groenten
das Gemüse
de aardappel
die Kartoffel
