Woordenschat 16 (werkwoorden) Flashcards
1
Q
Ambitie
A
Ambiëren
2
Q
Propaganda
A
Propageren
3
Q
Assistentie
A
Assisteren
4
Q
Fictie
A
Fingeren
5
Q
Kwitantie
A
Kwiteren
6
Q
Nuance
A
Nuanceren
7
Q
Compilatie
A
Compileren
8
Q
Montage
A
Monteren
9
Q
Dupe
A
Duperen
10
Q
Delegatie
A
Delegeren
11
Q
Optie
A
Opteren
12
Q
Stagnatie
A
Stagneren
13
Q
Implementatie
A
Implementeren
14
Q
Culminatie
A
Culmineren
15
Q
Allusie
A
Alluderen