suffixes Flashcards

1
Q

-aal, -alis

A

betreffende, m.b.t., behoren tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

-aenemia, -emie

A

bloed, m.b.t. bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

-air, -aris

A

m.b.t.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

-alg(es)ie, -algia

A

pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

-arche

A

met betrekking tot het begin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

-baar

A

met betrekking tot druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

-blast

A

kiemcel, moedercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

-cele, -kèle

A

hernia, breuk, zakking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

-centese

A

punctie, doorprikken van de wand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

-cide, -cied

A

doden, dodende werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

-cyt

A

met betrekking tot de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

-dese, -desis

A

hechting, fixatie, binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

-(o)dynie

A

pijn, met betrekking tot pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

-ectasie

A

verwijding, uitzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

-ectomie

A

uitsnijding, verwijdering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

-emesis

A

met betrekking tot braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

-faag, -fagie

A

met betrekking tot eten, opeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

-fasie

A

met betrekking tot spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

-fiel

A

affiniteit tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

-flexie

A

met betrekking tot buiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

-fobie, -phobia, -food

A

ziekelijke angst voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

-geen, -genese, -genesis

A

voortbrengen, veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

-grafie, -graphia, -graaf

A

schrijven, beschrijven, afbeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

-gram

A

afbeelding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

-itis

A

ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

-logie

A

met betrekking tot wetenschap, leer

27
Q

-loog

A

iemand die kennis heeft van, arts gespecialiseerd in

28
Q

-lyse, -lysis

A

oplossen

29
Q

-lyticum, -lytica

A

het doen verdwijnen, met betrekking tot oplossen

30
Q

-malacia, -malacie

A

met betrekking tot weekheid, verweking

31
Q

-manie

A

ziekelijke aandrift

32
Q

-maan

A

persoon met ziekelijke aandrift (manie)

33
Q

-metrie

A

met betrekking tot het meten

34
Q

-morf

A

met betrekking tot vorm

35
Q

-myces, -mycose

A

met betrekking tot een schimmel

36
Q

-oftalmie, -oftalmus

A

met betrekking tot het oog

37
Q

-oïd, -oïdes

A

vorm, gedaante, lijkt op

38
Q

-oma, -oom

A

gezwel

39
Q

-opsie

A

met betrekking tot het zien

40
Q

-ose, -osis

A

aandoening, ziektetoestand

41
Q

-para

A

het baren, bevallen

42
Q

-pathie

A

ziekte, aandoening

43
Q

-penie

A

armoede, tekort, gebrek aan

44
Q

-pexie, -pexis

A

vasthechting, ophanging, bevestiging

45
Q

-plasie

A

vormen, de vorming, het ontstaan

46
Q

-plastiek

A

vormkunst, operatief herstel van een orgaan of lichaamsdeel

47
Q

-plegie

A

met betrekking tot verlamming

48
Q

-poiese, -poiesis, poëse

A

ontwikkeling, opbouw, vorming

49
Q

-ptose, -ptosis

A

val, instorting

50
Q

-rafie

A

met betrekking tot een heelkundige hechting

51
Q

-rhexis

A

met betrekking tot verscheuring

52
Q

-ragie, -rhagia

A

bloeding, openbarsten

53
Q

-rroe, -rrhoea

A

vloed, uitvloed

54
Q

-scopie

A

bekijken

55
Q

-stase, -stasis

A

met betrekking tot stilstand

56
Q

-stoma

A

de mond die gemaakt word tussen x en y

57
Q

-stomie

A

het maken van de mond tussen x en y

58
Q

-therapie

A

behandeling, genezing

59
Q

-tomie

A

snijden, insnijding, snede

60
Q

-tonie

A

met betrekking tot spanning

61
Q

-trofie, -troof

A

met betrekking tot voeding (toenemen/afnemen omvang)

62
Q

-troop, -tropie

A

zich rightend op, invloed op, aantrekking, affiniteit

63
Q

-ula, -ulus, -ulum

A

verkleinwoordjes

64
Q

-urie, -uro

A

urineren, met betrekking tot urine