nederlands woordenschat 1-3 Flashcards

1
Q

ophitsing

A

agitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een andere oplossing, tweede mogelijkheid

A

alternatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kwijtschelden van straf voor oorlogsmisdaden

A

amnestie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voorlopen op

A

anticiperen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zelfstandigheid

A

autonomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(tussen) verschillende gemeenschappen

A

communautair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

algemene eensgezindheid

A

consensus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

twistpunt, discussiepunt

A

controverse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wet

A

decreet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

jonge misdadigers

A

delinquenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

toestand van politieke ontspanning

A

detente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geldswaarden die kunnen worden gebruikt in het internationale betalingsverkeer

A

deviezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

moeilijke keuze uit mogelijkheden

A

dilemma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fase tussen productie en aankoop, uitdelen

A

distributie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verscheidenheid brengen, verruiming zoeken

A

diversifiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

doodlopend straatje, uitzichtloze situatie

A

impasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

schenking, toekenning van een vergoeding

A

dotatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

uit de hand lopen van een conflict

A

escalatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

extreem-rechts

A

fascistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

streven naar meer autonomie

A

federalisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bijhuis, bijkantoor

A

filiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

persoon belast met het vormen van regering

A

formateur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

genezer die werkt met natuurlijke middelen

A

homeopaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

streven naar machtsuitbreiding

A

imperialisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

gebrek aan burgerzin (tonend)

A

inciviek

26
Q

nodige materiële voorzieningen om

A

infrastructuur

27
Q

boeien, belangstelling opwekken

A

intrigeert

28
Q

militaire regering

A

junta

29
Q

wetgevende macht, ambtstermijn van een regering

A

legislatuur

30
Q

iemand die zijn macht ontleed aan rijkdom

A

magnaat

31
Q

ziekelijke toestand, zwakte

A

malaise

32
Q

functie, bevel

A

mandaat

33
Q

persoon met politieke functie

A

mandatarissen

34
Q

zelfpijniging

A

masochisme

35
Q

aanvallend

A

offensief

36
Q

op en neergang van het economische leven

A

conjunctuur

37
Q

alleen denken aan eigenbelang

A

opportunisme

38
Q

half-staat, half-privé

A

parastataal

39
Q

gelijkwaardige, gelijke verhouding

A

pariteit

40
Q

het systeem dat het naast elkaar bestaan van verschillende overtuigingen erkent

A

pluralisme

41
Q

drukkingsgroep

A

pressiegroep

42
Q

persoon belast met beheer bouwproject

A

projectmanager

43
Q

vooraanstaanden, happy few

A

prominenten

44
Q

bescherming v.d. economische activiteit

A

protectionisme

45
Q

geheel gedragscoden en -regels

A

protocol

46
Q

vereist aantal leden bij een vergadering/stemmen bij een verkiezing

A

quorum

47
Q

iemand die uit reactie tegen een bestaande situatie terug wil naar vroeger

A

reactionair

48
Q

achteruitgang van economische activiteit

A

recessie

49
Q

iemand die dezelfde misdaad begaat

A

recidivist

50
Q

omschakelen van een industrie naar een andere

A

reconversie

51
Q

volksraadpleging

A

referendum

52
Q

(her)opleving v.d. economische activiteit

A

relance

53
Q

terugbrengen naar eigen (vader) land

A

repatriëring

54
Q

tegenmaatregel, wraakactie

A

represaille

55
Q

onderdrukking, hard optreden politie of regering

A

repressie

56
Q

besluit

A

resolutie

57
Q

gezond, leefbaar maken

A

saneren

58
Q

“gokken” op de beurs

A

speculeren

59
Q

plaatsen waar stakers verzameld zijn

A

stakingspost

60
Q

gifexpert

A

toxicoloog