Woordenlijst Thema 7 - Ontwikkeling Flashcards

1
Q

aanvullen

  • vulde aan
  • hebben aangevuld
A

zorgen dat er weer genoeg van is
補充する
synoniem: bijvullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ethisch

A

als iets verband houdt met normen over wat goed en slecht is
倫理的

antoniem: onethisch
synoniemen: zedelijk, moreel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de fabrikant

A

eigenaar van een fabriek
工場長

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

interpreteren

  • interpreteerde
  • hebben geïnterpreteerd
A

een eigen uitleg geven aan (iets)
解釈する
‘Ik interpreteerde zijn woorden als een weigering.’ (彼の言葉は拒否だと解釈した。)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

op de markt komen (met)

A

gaan verkopen
〜で市場に参入する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

op den duur

A

na enige tijd
しばらくしてから

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op het gebied van

A

〜の分野で
‘een naslagwerk op het gebied van archeologie.’(考古学の分野における参考文献)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

racen

  • racete
  • hebben geracet
A

1) deelnemen aan een snelheidswedstrijd
レースする

2) heel snel iets doen
競争する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de rit

A

korte reis te paard of met een rijdend vervoermiddel
乗り物で短い旅をする、ライド
synoniem: tocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

van kracht zijn

A

発効する
‘De wet is vanaf volgend jaar van kracht.’ この法律は来年から施行される。

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de waarneming

A

iets wat of keer dat je waarneemt
観察
synoniemen: observatie, perceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wegnemen

  • nam weg
  • hebben weggenomen
A

verwijderen
取り除く
‘een gezwel laten wegnemen.’ 腫瘍を切除する。
‘Mijn twijfels zijn nog niet helemaal weggenomen.’ わたしの疑念はまだ完全には払拭されていない。

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij wijze van spreken

A

om het zo maar te zeggen
いわば

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het citaat

A

stukje tekst van iemand anders dat je opnieuw opschrijft of voorleest
引用

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de essentie

A

dat waar jet om gaat
本質
‘de essentie van de zaak.’ 事の本質
synoniemen: kern, kwintessens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het moeten hebben van

A

〜に頼る
‘Budget zal het moeten hebben van jongeren.’
予算は若者に頼らざるを得ない。

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoog tijd

A

今こそ、タイムリー

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de jeugd van tegenwoordig

A

最近の若者

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

oordelen

  • oordeelde
  • hebben geoordeeld
A

een mening geven
判断する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

overleveren aan

  • leverde over aan
  • hebben overgeleverd aan
A

(een gevangene) laten meenemen door vertegenwoordigers van het gezag om berecht te worden
(囚人を)引き渡す

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

terugvallen op

  • viel terug op
  • zijn teruggevallen op
A

steun zoeken bij
支援を求める
‘Als het je niet lukt, kun je altijd op mij terugvallen.’ もしうまくいかなかったら、いつでも私に頼ってください。

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

uit zijn

A

?? 要確認

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

volop

A

1) meer dan genoeg
十分すぎる
synoniem: in overvloed

2) in hoge mate
かなりの
synoniemen: helemaal, volkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de wereldburger

A

1) mens
人間

2) iemand die zich overal ter wereld thuis voelt en niet zo gehecht is aan zijn geboortegrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

aanspreken op

  • sprak aan op
  • hebben aangesproken op
A

tegen iemand zeggen dat hij of zij verantwoordelijk is voor (iets) in de hoop op gedragsverandering
責任転嫁?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

aflopen

  • liep af
  • zijn afgelopen
A

1) eindigen
終わり
antoniem: beginnen

2) naar beneden gaan
下降する
synoniem: hellen

3) (van een wekker) afgaan
目覚まし時計が鳴る
synoniem: ratelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

corrupt

A

die geld aanneemt om iets gunstigs voor je te doen dat niet mag
汚職している人
‘een corrupte ambtenaar’ 汚職官僚

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de derde wereld

A

de arme landen
第三世界
独立を勝ち取った旧植民地などの貧しい国、発展途上国
synoniem: ontwikkelingslanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

de grondstof

A

natuurlijk materiaal dat de basis vormt voor een product
原材料
synoniem: materie

30
Q

het imago

A

beeld dat mensen hebben van (iets of iemand)
人々が抱くイメージ

31
Q

het incident

A

vervelende gebeurtenis die plotseling plaatsvindt
事件
synoniem: voorval

32
Q

de kern van waarheid

A

真実の核心

33
Q

de ontwikkelingshulp

A

hulp van rijke landen aan arme landen
途上国への支援

34
Q

de opgave

A

1) vermelding van gegevens
申告

2) iets lastig wat je moet doen
片付けなければならない問題

35
Q

zich permitteren

  • permitteerde zich
  • hebben zich gepermitteerd
A

jezelf toestaan en het het geld voor kunnen betalen
??
‘Zo’n dure auto kan ik me niet permitteren.’ そんな高い車は買えないよ。

36
Q

de pers

A

1) apparaat om sterke druk mee uit te oefenen
圧力をかける機械、プレス機

2)de kranten, radio en televisie en de mensen die daarvoor werken
メディア

37
Q

plaatselijk

A

wat betrekking heeft op een bepaalde plaats
地元、局所
‘de plaatselijke supermarkt’ 地元のスーパー
‘onder plaatselijke verdoving’ 局所麻酔
antoniem: overal
synoniem: lokaal

38
Q

relatief

A

beoordeeld ten opzichte van iets anders
相対的
‘Oud’ is een relatief begrip. 「古い」というのは相対的な言葉です。
synoniem: betrekkelijk

39
Q

de subsidie

A

Financiële steun van de overheid aan instellingen, bedrijven en personen om hun activiteiten te ontwikkelen
補助金、助成金

40
Q

de tekortkoming

A

datgene waarin iemand op iets tekortschiet
欠点
synoniemen: gebrek, fout, onvolkomenheid

41
Q

uitvallen

  • viel uit
  • zijn uitgevallen
A

1) (van haar en veren) loslaten van de huid
(髪や皮膚が)抜ける/剥がれる

2) niet meer mee kunnen doen of niet meer functioneren
脱落する、機能しなくなる
‘Bij de Marathon vallen honderden mensen uit.’ マラソンで何百人もの人が脱落する。
‘Er is een trein uitgevallen door een storing.’ 列車が故障で動かなくなった。

3) je plotseling en onbeheerst uiten
(感情の)メルトダウン

42
Q

van belang

A

利益

43
Q

vergeleken met

A

〜と比べて

44
Q

voornaam

A

名詞:
1) familienaam

形容詞:
1) (van iets) belangrijk
‘Vermoeidheid is de voornaamste oorzaak van verkeersongevallen.’ 交通事故の主な原因は疲労です。

2) (van iemand) afkomstig uit een deftige familie of met een hoge maatschappelijke positie
名家出身の、社会的地位が高い

45
Q

bijbehorend

A

bij iets anders horend, met iets anders een geheel vormend
関連する、付随する
‘vrijstaand huis met bijbehorend schuur’ 納屋付き戸建て住宅

46
Q

de dop

A

1) rond voorwerp om een fles of tube meer af te sluiten
(ボトルやチューブの)キャップ、蓋

2) harde schil om een noot of vrucht
ナッツや果物の殻

47
Q

erachter zitten

A

de dader of de reden zijn van
‘Wie zit er achter de aanslag?’ 攻撃の背後には誰がいるのか?

48
Q

in kaart brengen

A

(iets) inventariseren en er inzicht in geven
目録を作成し、洞察を提供する
‘Het was hun taak om de slachtoffers in kaart te brengen.’
彼らの仕事は被害者を調査することだった。

49
Q

manipuleren

  • manipuleerde
  • hebben gemanipuleerd
A

opzettelijk, maar voor anderen ongemerkt, beïnvloeden
(人や物を)意図的に操作する
‘De media werd beschuldigd van het manipuleren van de publieke opinie.’ メディアは世論を操作したと非難された。

50
Q

de onderzijde

A

onderkant

51
Q

de schadepost

A

1) post waarop men verlies lijdt
損傷した宅配物

2) onvoorziene onkosten
予期せぬ出費

52
Q

de aansluiting

A

1) verbinding met een systeem
システムとの接続

2) mogelijkheid om op of naar iets anders over te stappen
(何かと何かを)結びつける

53
Q

aanvoeren

  • voerde aan
  • hebben aangevoerd
A

1) de leiding hebben over, of bovenaan staan
〜を率いる
‘een sportteam aanvoeren’ スポーツチームを率いる

2) ergens heen brengen
供給する、運ぶ

3) tegen anderen zeggen
主張する
‘argumenten aanvoeren tegen de bouw van een fabriek.’ 工場建設に反対する主張を展開する

54
Q

beschikking hebben over

A

〜を自由に使える、〜を所有している

‘Hij heeft beschikking over een groot aantal boeken.’ 彼は多くの本を自由に使える。
‘Ze hebben beschikking over de nieuwste technologieën.’ 彼らは最新の技術を利用できる。

55
Q

het doeleinde

A
56
Q

fors

A
57
Q

frequent

A
58
Q

het huishouden

A
59
Q

de komst

A
60
Q

het kwartaal

A
61
Q

medio

A
62
Q

militair

A
63
Q

omvatten

  • omvatte
  • hebben omvat
A
64
Q

omzetten

  • zatte om
  • hebben omgezet
A
65
Q

toegang krijgen/hebben tot

A
66
Q

uitkomen op

  • kwam uit op
  • zijn uitgekomen op
A
67
Q

vaardig

A
68
Q

het verbruik

A
69
Q

de voorsprong

A
70
Q
A