Woordenlijst Thema 5 Flashcards

1
Q

aangeven

  • gaf aan
  • heeft aangegeven
A

De zieke baby geeft aan dat hij pijn heeft. Hij huilt veel.

示す、引き渡す

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aankijken

  • keek aan
  • heeft aangekeken
A

Als ik de jongen aankijk, zie ik twee mooie, bruine ogen.

目を見る

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aannemen

  • name aan
  • heeft aangenomen
A

De werkgever heeft de kandidaat meteen aangenomen. Hij mag de volgende week beginnen.

採用する、受け取る

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aanspreken

  • sprak aan
  • heeft aangesproken
A

Het onderwerp van dit boek spreekt mij aan. Ik ga het zeker lezen.

魅力的、話し始める

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afnemen

  • nam af
  • is/heeft afgenomen
A

De wind is afgenomen, het waait nu veel minder.

減少する、取り去る

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

afsluiten

  • sloot af
  • heeft afgesloten
A

Marisol sluit het telefoongesprek af met ‘tot ziens’.

終わらせる、電源を切る

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

als gevolg van

A

De voetbalwedstrijd gaat niet door als gevolg van het slechte weer.

結果として

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de arbeidsmarkt

A

De kansen op de arbeidsmarkt voor monteurs zijn goed. Ze kunnen direct aan de slag.

労働市場

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

automatisch

A

Het computerscherm wordt automatisch zwart als je tien minuten niets doet.

自動的

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de begeleider gehandicaptenzorg

A

Ali is begeleider gehandicaptenzorg; hij helpt gehandicapte mensen.

障害者ケアワーカー

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bekijken

  • bekeek
  • heeft bekeken
A

De dokter bekijkt de foto’s van mijn rug. Hij ziet gelukkig niets bijzonders.

注視する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de belangstelling

A

De belangstelling voor de vacature was erg groot. We hebben 50 sollicitatiebrieven ontvangen.

興味、関心

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bepalen

  • bepaalde
  • heeft bepaald
A

De dokter bepaalt de behandeling van de patiënt.

決定する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

betreft

A

Het onderwerp van een brief schrijf je achter ‘Betreft’.

(手紙の)件名

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de beveiliger

A

Nahom is beveiliger: hij beschermt personen of gebouwen.

警備員

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de bijlage

A

Ik heb je een foto gestuurd als bijlage bij mijn e-mail.

添付、付録

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

(geen) bijzonderheden

de bijzonderheid

A

Vandaag ging alles goed: er waren geen bijzonderheden.

詳細?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de boekhouder

A

De boekhouder doet de financiële administratie van een persoon of een bedrijf.

会計士

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bovendien

A

Wandelen is leuk en bovendien gezond!

さらに

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het bui

A

Noor is in een goede bui omdat ze vandaag jarig is.

気分

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de crisis

A

Dit land heeft geen regering; er is een politieke crisis.

危機

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cultuur

A

Ik ben gek op cultuur; ik ga graag naar de bioscoop en museums.

カルチャー

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

daardoor

A

Emine is ziek. Daardoor kan ze niet gaan werken.

〜が原因/理由で

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

daarentegen

A

Ik verdien weinig. Mijn partner daarentegen verdient veel.

一方で

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

daarmee

A

Bij de receptie hangt een sleutel. Daarmee heb je toegang tot het magazijn.

(前述のもの)を使って

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

daarvoor

A

Ik wil goed leren typen. Hoeveel lessen heb je daarvoor nodig?

(前述のもの)のために

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

dat houdt in (dat)

A

Voor die baan moet je er representatief uitzien. Dat houdt in: er netjes uitzien en de juiste kleding dragen.

つまり

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

degene (degenen)

A

De officiële eigenaar van het huis is degene die het koopcontract heeft ondertekend.

John is degene die vandaag op de kinderen past.

その人

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

het dieet

A

Thomas heeft een speciaal dieet. Hij moet minder zout eten.

食事制限

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

door middel van (d.m.v.)

A

Je moet je voor de cursus opgeven door middel van dit formulier.

〜を使用して

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de draad

A

Koen gebruikt een draad terwijl hij de stoep aanlegt.

ワイヤー

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de druk

A

Ik voel veel druk van mijn leidinggevende. Ik moet snel en foutloos werken.

プレッシャー

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

duizelig

A

Als mijn oma snel opstaat, voelt ze zich vaak duizelig.

めまい

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

echter

A

U kunt kaartjes voor de film reserveren. Reserveren is echter niet verplicht.

しかしながら(矛盾)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

economisch

A

De economische gevolgen van corona waren groot. Veel bedrijven hadden financiële problemen.

経済的な

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

een … indruk maken (op)

A

Ik wil een goede indruk maken op de ouders van mijn nieuwe vriend. Daarom heb ik lekker eten voor hen gekookt.

印象づける

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

het effect

A

De therapie heeft een positief effect. Ik voel me minder somber.

エフェクト、効果

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

enerzijds … anderzijds

A

Ik weet niet of Nahom geschikt voor deze baan is. Enerzijds is hij erg gemotiveerd, anderzijds is hij niet zo flexibel.

一方で…もう一方で…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

eng

A

Zora vindt het eng om ‘s nachts alleen over straat te lopen.

怖い

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

ervaren

A

Daan heeft in het buitenland gewoond. Hoe heeft hij dat ervaren?

経験する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

flexibel

A

Op welke dag wil je graag afspraken? Ik ben deze week flexibel.

フレキシブル

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

fysiek

A

Ik heb fysiek zwaar werk. ‘s Avonds heb ik vaak last van mijn rug.

物理的

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

gapen

  • gaapte
  • heeft gegaapt
A

Eva is moe en gaapt.

あくびをする

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

gelden (voor)

  • gold
  • heeft gegolden
A

De waarschuwing voor zeer harde wind geldt alleen voor de noordelijke provincies.

適用する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

gemotiveerd zijn

A

Bas is gemotiveerd om zijn studie af te maken want als hij zijn diploma heeft, krijgt hij direct een baan op zijn vroegere stageplek.

やる気がある

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

het gips

A

Thomas heeft gips om zijn been.

ギプス

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

de glazenwasser

A

Carlos is glazenwasser: hij wast de ramen van huizen en gebouwen.

窓ガラス清掃員

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

grof

A

Ali gebruikt veel onbeleefde woorden. Ik vind hem erg grof.

失礼

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

de handel

A

Ali heeft een baan in de handel. Hij koopt en verkoopt tweedehands auto’s.

貿易会社

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

de horeca

A

Met een baan in de horeca werkt Alex vaak ‘s avonds en in het weekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

de ICT

A

In de ICT is er veel werk. Werknemers werken overal met computers.

IT職

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

in de gaten houden

A

We moeten de temperatuur van meneer Li goed in de gaten houden, want die moet laag blijven.

注意して見る、目を光らせる

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

de inhoud

A

Het boek ziet er saai uit, maar de inhoud is erg interessant!

内容

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

inpakken

  • pakte in
  • heeft ingepakt
A

Mark pakt de vis in.

包む

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

invloed hebben op

A

Roken heeft grote invloed op je gezondheid. Rokers krijgen veel eerder ernstige ziektes.

影響を及ぼす

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

kampen met

A

Karlijn kampt met stress; het is ongelooflijk druk op haar werk.

(何かに)悩まされる

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

de kandidaat

A

Ik weet nog niet of ik de baan krijg, want er zijn veel goede kandidaten voor deze vacature.

候補者

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

de kinderwagen

A

In de hoek van de kinderopvang staat een aantal kinderwagens.

ベビーカー

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

de kist

A

Bij Alex op de grond staat een kist met gereedschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

knikken

  • knikte
  • heeft geknikt
A

De oude man kan niet meer praten, maar knikt als je vraagt of hij koffie wil.

うなずく

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

knuffelen

  • knuffelde
  • heeft geknuffeld
A

Maaike knuffelt baby Bas.

抱きしめる

62
Q

de koerier

A

De koerier brengt post of pakketjes rond.

配達員

63
Q

kortom

A

In India hebben we genoten van het land, de mensen en het eten. Kortom, het was geweldig!

つまり、短く言うと

64
Q

het kozijn

A

Ahmet plaatst een kozijn.

フレーム

65
Q

de kraam

A

Julan koopt een vis bij de kraam en Aron koopt bloemen bij de kraam.

屋台

66
Q

de kruk

A

Thomas gebruikt een kruk om te lopen.

松葉杖

67
Q

de kwaliteit

A

Vriendelijkheid en geduld zijn belangrijke kwaliteiten voor een verkoper.

クオリティ、品質

68
Q

de leiding

A

In de buurt van Koen liggen leidingen in de grond.
De leiding nam alle verantwoordelijkheid op zich.

パイプ
管理者、リーダー

69
Q

de logistiek

A

De supermarkt is bijna laag; er is een groot probleem met de logistiek.

ロジスティクス

70
Q

de loodgieter

A

De loodgieter repareert kranen, verwarmingen en wc’s.

配管工

71
Q

het magazijn

A

De woonwinkel heeft één tafel in de winkel en vijf in het magazijn.

倉庫

72
Q

masseren

  • masseerde
  • heeft gemasseerd
A

Els masseert het gezicht van Sanne.

マッサージする

73
Q

de media

A

Welke media volg jij? Ik lees de krant en kijk televisie.

メディア

74
Q

meewerken

  • werkte mee
  • heeft meegewerkt
A

Meneer Jansen werkte goed mee toen ik hem aankleedde. We waren snel klaar.

75
Q

met de hand

A

De wasmachine is kapot, dus Nahom doet de was met de hand.

手を使ってする

76
Q

de metselaar

A

De metselaar bouwt de muren van een huis of een gebouw.

石工

77
Q

mopperen

  • mopperde
  • heeft demopperd
A

Mijn man moppert al de hele dag over de harde muziek van de buren.

不平不満/文句を言う

78
Q

motivatie

A

Jing heeft veel motivatie om Nederlands te leren, ze wil Nederlands met haar partner kunnen spreken.

モチベーション

79
Q

de muzikant

A

Voor het buurtcentrum speelt een straatmuzikant gitaar.

音楽家

80
Q

nauwkeurig

A

Een operatie kan misgaan, dus de dokter moet heel nauwkeurig werken.

正確

81
Q

onder andere (o.a.)

A

De school koopt van het budget onder andere nieuwe boeken en computers.

とりわけ、(他のものに加えて)

82
Q

onderbreken

  • onderbrak
  • heeft onderbroken
A

We onderbreken de vergadering voor een korte pauze.

一時停止/中断

83
Q

de ondernemer

A

Als ondernemer ben je je eigen baas. Dat heeft voor- en nadelen.

起業家

84
Q

ondertekenen

  • ondertekende
  • heeft ondertekend
A

Zora leest het hele contract, voordat ze het ondertekent.

署名する

85
Q

oppompen

  • pompte op
  • heeft opgepompt
A

Koerier Yusuf pompt de band van zijn fiets op.

空気を入れる

86
Q

opslaan

  • sloeg op
  • heeft opgeslagen
A

Alex heeft het bestand niet opgeslagen, dus het staat niet meer op de computer.

保存する

87
Q

optreden

  • trad op
  • heeft opgetreden
A

Muzikant Ricardo treedt op in de straat met een gitaar.

披露する、演奏する

88
Q

opvallen / het viel me op dat

  • viel op
  • is opgevallen
A

Ik was op vakantie in Spanje. Het viel me op dat veel winkels dicht zijn ‘s middags.

Ik hoop dat het niet opvalt dat ik alle koekjes opgegeten heb.

気がつく

89
Q

organisatie

A

Hij werkt als arts voor het Rode Kruis. Deze organisatie geeft hulp in veel landen.

組織

90
Q

overkomen

  • kwam over
  • is overgekomen
A

Ik ken Alex niet goed, maar hij komt aardig over.

〜のような印象を受ける
アレックスのことはよく知らないけど、彼は優しそう

91
Q

overtuigen (van)

  • overtuigde
  • heeft overtuigd
A

Ik ben bang voor water. Dus je kunt me niet overtuigen om mee te gaan naar het zwembad.

納得させる

92
Q

het pakket

A

Die man heeft net een pakket van een internetwinkel bezorgd.

配達物、パケット

93
Q

de persoonlijkheid

A

Mijn dochtertje heeft een rustige en lieve persoonlijkheid.

人格、性格

94
Q

plannen

  • plande
  • heeft gepland
A

Mijn agenda is vol; ik heb deze week veel gepland!

計画する

95
Q

praktisch

A

Ik houd niet van theorie. Ik ben liever praktisch bezig.

実技、実用的

96
Q

de productiemedewerker

A

De productiemedewerker werkt in een fabriek.

生産労働者

97
Q

de psycholoog

A

De depressieve vrouw maakt een afspraak met een psycholoog.

心理学者

98
Q

de receptie

A

Bij de receptie krijg je de sleutel van je hotelkamer.

レセプション

99
Q

rechtstreeks

A

We vliegen rechtstreeks naar Moskou, dus we stoppen onderweg niet.

直接、ダイレクト

100
Q

de rij-instructeur

A

De rij-instructeur leert mensen auto rijden.

自動車教習

101
Q

het ritme

A

Lisa heeft een vast ritme op haar werk: een uur werken, even pauze, een uur werken, enzovoort.

リズム

102
Q

de rookmelder

A

Nahom is de rookmelder aan het testen.

煙探知器

103
Q

schillen

  • schilde
  • heeft geschild
A

Carlos schilt een appel.

皮を剥く

104
Q

de schoonheidsspecialist

A

De schoonheidsspecialist maakt andere mensen mooi.

エステティシャン

105
Q

schoppen (tegen)

  • schopte
  • heeft geschopt
A

Het meisje schopt tegen de bal met haar linkervoet.

蹴る

106
Q

de secretaresse

A

De secretaresse plant afspraken en zet ze in de agenda van haar leidinggevende.

秘書

107
Q

de sector

A

In welke sector werk jij? In de zorg of het onderwijs?

セクター、部門

108
Q

de serveerster

A

De serveerster bedient mensen in een restaurant.1

ウェイトレス

109
Q

sociaal

A

Ali spreekt vaak met vrienden af: hij is erg sociaal.

社交性、ソーシャル

110
Q

sterke punten

A

Alex kan goed luisteren en omgaan met mensen. Dat zijn twee sterke punten van hem.

長所

111
Q

steunen (op)

  • steunde
  • heeft gesteund
A

De man steunt op zijn wandelstok. Zijn been doet erg pijn.

支える、サポートする

112
Q

stijgen

  • steeg
  • is gestegen
A

De olieprijzen zijn gestegen.

上昇する

113
Q

de stratenmaker

A

De stratenmaker maakt straten en stoepen.

道路作業員

114
Q

stressbestendig

A

Ook op drukke moment blijf ik rustig. Ik ben echt stressbestendig!

ストレス耐性

115
Q

struikelen (over)

  • struikelde
  • is gestruikeld
A

Marisol struikelde over een stuk speelgoed maar viel gelukkig niet.

つまずく

116
Q

de tegel

A

Daan maakt de tegels van de keuken schoon.

タイル

117
Q

tegenhouden

  • hield tegen
  • heeft tegengehouden
A

De politie-agent wil de man tegenhouden.

阻止する、ブロックする

118
Q

het tekort (aan)

A

In het onderwijs is er een tekort aan mannen. Er zijn weinig meesters.

不足する

119
Q

het tempo

A

Aster wil niet moe worden. Daarom fietst ze in een laag tempo.

テンポ

120
Q

ten eerste… ten tweede…

A

Ik wil minder vlees te eten. Ten eerste is dat beter voor het milieu. Ten tweede leef ik dan gezonder.

1番目に…2番目に…

121
Q

toekomen aan

  • kwam toe aan
  • is toegekomen aan
A

Daan is vandaag niet aan alles toegekomen. Hij had geen tijd om boodschappen te doen.

Wij komen op maandag niet toe aan pauze.

(何かを)する時間がある

122
Q

toelichten

  • lichtte toe
  • heeft toegelicht
A

Kun je de planning toelichten? Ik begrijp hem niet helemaal.

説明する、明確にする

123
Q

toevoegen

  • voegde toe
  • heeft toegevoegd
A

De kok voegt zout aan de soep toe. Zo krijgt de soep meer smaak.

追加する

124
Q

de toon

A

Als mijn zus geïrriteerd is, verandert de toon van haar stem.

トーン

125
Q

totdat

A

We zitten buiten totdat het donker wordt. Dan gaan we naar binnen.

それまで

126
Q

het transport

A

Mijn partner regelt het transport bij onze verhuizing. Hij gaat een vrachtwagen huren.

交通手段

127
Q

tussendoor

A

Vandaag werk ik acht uur, met tussendoor een half uur pauze.

〜の間
他のことや活動の合間に

128
Q

uitdelen

  • deelde uit
  • heeft uitgedeeld
A

Ali deelt snoepjes uit aan zijn vriendjes.

配布する

129
Q

het uiterlijk

A

Daan vindt zijn uiterlijk belangrijk, dus hij gaat regelmatig naar de kapper.

外見

130
Q

uitstekend

A

Heb jij die prachtige kast gemaakt? Dat heb je uitstekend gedaan

heel erg goed

131
Q

uittrekken

  • trok uit
  • heeft uitgetrokken
A

Karlijn is haar jas aan het uittrekken.

服を脱ぐ

132
Q

uitzetten

  • zette uit
  • heeft uitgezet
A

‘s Avonds zet Hua de computer uit om stroom te besparen.

電源を切る

133
Q

de vaardigheid

A

Als je in de ICT wilt werken, moet je goede digitale vaardigheden hebben. Je moet goed met computers kunnen werken

スキル

134
Q

verbinden

  • verbond
  • heeft verbonden
A

Hoe moet ik mijn telefoon met het internet verbinden?

結びつける、接続する

135
Q

de verdeling

A

De verdeling van de erfenis was niet eerlijk. Ik kreeg minder dan Carlos.

分割、分担

136
Q

vergeleken met

A

Vergeleken met gisteren is het vandaag mooi weer.

〜と比べて

137
Q

het verleden

A

In het verleden woonden meer Nederlanders op het platteland.

過去

138
Q

verlegen

A

Yusuf durft niet met nieuwe mensen te praten, omdat hij verlegen is.

内気、シャイ

139
Q

vermijden

A

Felix is bang voor honden, dus hij vermijdt plekken met veel honden.

避ける

140
Q

verschonen

  • verschoonde
  • heeft verschoond
A

Verzorger Zora verschoont baby Aster.

(衣服または寝具を)変える

141
Q

verschrikkelijk

A

De service in dit café is verschrikkelijk! Ik kom hier nooit meer terug.

最悪

142
Q

zich vervelen

  • verveelde zich
  • heeft zich verveeld
A

Ricardo verveelt zich ontzettend. Hij weet niet wat hij kan doen.

退屈する

143
Q

de vestiging

A

Deze schoenenwinkel heeft vestigingen in Leiden en in Den Haag.

支店、支社

144
Q

voorkomen (vóórkomen)

  • kwam voor
  • is voorgekomen
A

Regenachtig weer komt vaak voor in Engeland.

発生する、起こる、見られる

145
Q

voorspellen

  • voorspeelde
  • heeft voorspeld
A

In het weerbericht wordt het weer voor morgen voorspeld.

予測する

146
Q

de werkoverdracht

A

De verpleegkundige schrijft in haar werkoverdracht belangrijke informatie over de patiënten voor haar collega’s.

転勤

147
Q

de wijze

A

Je kunt op verschillende wijzen iets bestellen: via de telefoon, via de e-mail of via onze website.

やり方

148
Q

zenuwachtig

A

Olga heeft goed geoefend voor haar concert, maar ze is toch zenuwachtig.

緊張

149
Q

zeuren

  • zeurde
  • heeft gezeurd
A

Mijn buurman zeurt over alles. Hij vindt alles moeilijk en vervelend.

泣き言を言う

150
Q

zo’n

A

Onze bruiloft was zo’n prachtige dag!

zo een, zo erg/groot, ongeveer

151
Q

zowel … als …

A

Van dit boek is een film gemaakt. Zowel het boek als de film zijn prachtig.

〜と〜の両方

152
Q

zwaaien

  • zwaaide
  • heeft gezwaaid
A

Anna zwaait naar Jan.

(手、しっぽ、旗などを)振る