Woordenlijst Thema 4 Flashcards

1
Q

aanleggen

  • legde aan
  • heeft aangelegd
A

De gemeente legt een nieuwe weg aan naar het dorp.

構築する、作成する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanlopen tegen

  • liep aan tegen
  • is aangelopen tegen
A

Wat gaat er niet goed in je huwelijk? Waar loop je tegenaan?

(人、物、問題などに)ぶつかる、(誰かに)ばったり会う

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aanraden

-raadde aan
- heeft aangeraden

A

Als je lekker wilt eten, raad ik dit Italiaanse restaurant aan.

勧める

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het abonnement

A

Alex heeft een abonnement met een nieuwe telefoon genomen.

サブスクリプション

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

accepteren

  • accepteerde
  • heeft geaccepteerd
A

Accepteer je partner. Je kunt hem of haar niet veranderen.

(人、状況を)受け入れる

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

achteraf

A

Als je via deze website bestelt, hoef je pas achteraf te betalen. Je mag het product eerst twee weken proberen.

その後

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de actie

A

De supermarkt heeft een leuke actie! Je kunt sparen voor pannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afgelopen

A

Afgelopen zondag heb ik twaalf kilometer gewandeld. Ik heb nog steeds spierpijn.

(直前の)過去

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

afrekenen

  • rekende af
  • heeft afgerekend
A

De klant rekent af bij Hua.

支払う、お会計する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afruimen

  • ruimde af
  • heeft afgeruimd
A

Bas ruimt de tafel af.

(テーブルの上を)片付ける

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

balen (van)

  • baalde van
  • heeft gebaald van
A

Ahmet heeft zijn rijexamen niet gehaald. Hij baalt ontzettend!

うんざりする

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bedienen

  • bediende
  • heeft bediend
A

Jasmin bedient Hulan en Carlos.

(顧客を)助ける、(機械を)操作する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behangen

  • behing
  • heeft behangen
A

Maaike behangt een muur.

壁紙を貼る

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beperkt

A

U kunt een beperkt aantal kaartjes reserveren: maximaal vijf.

限られた

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

berekenen

  • berekenen
  • heeft berekend
A

De hovenier berekent de kosten van de bouw van een schutting.

計算する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

beseffen

  • besefte
  • heeft beseft
A

Ik besef dat ik ouder word. Ik heb een bril nodig om te lezen.

悟る

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het bestand

A

Kun jij het bestand op computer openen?

(パソコン上の)ファイル

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

besteden (aan)

  • besteedde aan
  • heeft besteed aan
A

Sommige mensen besteden veel tijd aan een hobby.

(時間やお金を)費やす

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

(het) bevalt me

A

De baan bevalt me; ik heb leuke en afwisselende taken.

(何かが)好き

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bevestigen

  • bevestigde
  • heeft bevestigd
A

Bevestig je betaling door op ‘OK’ te drukken.

確認する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het bijet

A

Ik heb een bijet van €50,- in mijn portemonnee.

紙幣

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

blijken

  • bleek
  • is gebleken
A

Uit onderzoek blijkt dat Nederlanders steeds langer worden.

判明する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

blokkeren

  • blokkeerde
  • heeft geblokkeerd
A

Eduard kan mij geen berichten meer sturen, want ik heb zijn telefoonnummer geblokkeerd.

ブロックする

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de borrel

A

Ik geef zaterdag een borrel voor mijn verjaardag. Kom je ook?

飲み会

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de brandstof

A

Auto’s rijden op brandstof or stroom.

燃料

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

de bruid

A

De bruid draagt een prachtige witte jurk.

花嫁

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de bruidegom

A

De bruidegom draagt een grijs pak met een groene stropdas.

花婿

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de bruiloft

A

Marisol en Carlos gaan trouwen! Volgend jaar is de bruiloft.

結婚式

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

het budget

A

Met mijn budget kan ik niet elke maand nieuwe kleren kopen.

予算

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

het bureau

A

Els werkt op een politiebureau.

(組織の)事務所

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de chat /tjet/

A

Je kunt online je vraag stellen in de chat.

チャット

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

contactloos

A

Bij contactloos pinnen raak je het pinapparaat niet aan.

コンタクトレス

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

contant

A

Wilt u pinnen of contant betalen?

現金

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

daarnaast

A

Sporten is goed voor je lichaam. Daarnaast geeft het je ook energie.

更に

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

doortrekken

  • trok door
  • heeft doorgetrokken
A

Nina trekt de wc door.
De Verenigde Staten doortrekken.
トイレの水を流す、横断する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

dragen

  • droeg
  • heeft gedragen
A

Karlijn draagt een stoel.

持ち運ぶ、着用する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

dwingen (om te)

  • dwong
  • heeft gedwongen
A

Marisol wil niet naar de dokter, maar haar dochter dwingt haar om te gaan.

強要する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

eenmalig

A

Je moet eenmalig €7,- betalen voor je pasje in de sportschool.

1回限り

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

de eis

A

We zoeken een nieuwe collega en de belangrijkste eis is ervaring met verkopen.

要件、要求

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

de envelop

A

De Belastingdienst verstuurt brieven in een blauwe envelop.

封筒

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

de erfenis

A

De familieleden krijgen allemaal een deel van de erfenis.

遺産

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

de gebeurtenis

A

De geboorte van een kind is een bijzondere gebeurtenis.

出来事、イベント

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

geïrriteerd zijn

A

Els is geïrriteerd omdat Daan alweer te laat komt op hun afspraak.

イライラする

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

het goede doel

A

Sanne geeft elke maand geld aan goede doelen zoals Unicef.

慈善団体

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

gierig

A

Bas is gierig, want hij betaalt nooit iets voor zijn vrienden.

ケチ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

goedkomen

A

Maak je geen zorgen. Alles komt goed.

よくなる

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

de gracht

A

In de zomer varen veel boten op de grachten in Amsterdam.

堀、溝

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

gul

A

Mijn oom is heel gul. Hij geeft vaak cadeautjes.

寛大

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

hartstikke

A

Ik ben hartstikke blij met mijn nieuwe fiets!

大いに、心から

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

een hoop

A

Ik heb dit jaar weinig uitgegeven en een hoop geld gespaard.

たくさんの

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

horen bij

A

Nederland hoort bij de Europese Unie.

属する

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

de houding

A

De docent is ontevreden over de houding van de leerling in de klas. De leerling is lui.

態度

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

de hovenier

A

De hovenier zorgt voor de tuinen van de gemeente.

庭師

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

de hypotheek

A

Als je een huis wilt kopen, heb je meestal een hypotheek nodig.

住宅ローン

55
Q

het IBAN

A

Maak het bedrag over naar dit IBAN: NL09 BTB 0002 4590 25.

56
Q

in elkaar zetten

A

Laila en Nahom zetten de kast in elkaar.

組み立てる、何かを作る

57
Q

(het) initiatief nemen

A

De buurvrouw nam het initiatief voor een bewonersvergadering om de rommel in de gang te bespreken.

率先してやる

58
Q

het inkomen

A

Als accountant heb je een hoog inkomen.

収入

59
Q

de inkomsten

A

Iedereen moet belasting betalen over zijn inkomsten.

所得

60
Q

inloggen

A

Log in op onze website en geef daar uw nieuwe adres door.

ログインする

61
Q

inmiddels

A

Ik volg een cursus en inmiddels spreek ik goed Nederlands.

その間に

62
Q

inrichten

  • richtte in
  • heeft ingericht
A

De kamer is nog leeg; ik moet hem nog helemaal inrichten.

(建物を)使用に適して整える

63
Q

inzamelen

  • zamelde in
  • heeft ingezameld
A

Emma zamelt geld in voor de Dierenbescherming.

(物を)1ヶ所に集める

64
Q

de kinderbijslag

A

Kort na de geboorte van onze zoon hebben we kinderbijslag aangevraagd.

児童手当

65
Q

de kinderopvang

A

Als we moeten werken, gaat ons kind naar de kinderopvang.

デイケア

66
Q

klikken (op)

A

Klik op de knop ‘afspelen’ om naar het filmpje te kijken.

クリックする

67
Q

de kosten

A

De kosten voor de reparatie van de auto zijn hoog.

コスト、費用

68
Q

kwijtraken

  • raakte kwijt
  • is kwijtgeraakt
A

Ik ben mijn handschoenen in de trein kwijtgeraakt.

(物、人を)失う

69
Q

de leidinggevende

A

Ahmet kreeg van zijn leidinggevende een nieuwe, maar moeilijke taak.

マネージャー

70
Q

de loonschaal

A

Ik verdien € 100,- per maand meer, omdat ik nu in een andere loonschaal zit.

賃金表

71
Q

de loonsverhoging

A

De werknemers krijgen geen loonsverhoging, omdat het slecht gaat met het bedrijf.

昇給

72
Q

het lot / de loten

A

Ik koop af en toe een lot voor de loterij, maar ik win nooit
iets.

宝くじ、ロト

73
Q

de luxe

A

Ik houd van luxe: een moderne auto, merkkleding en dure vakanties.

贅沢

74
Q

met terugwerkende kracht

A

De ouders hebben een half jaar geen kinderbijslag ontvangen. Nu krijgen ze het met terugwerkende kracht.

遡って取得する?

75
Q

misgaan

  • ging mis
    -is misgegaan
A

Na twee jaar huwelijk ging het mis bij onze buren. Ze zijn nu gescheiden.

うまくいかない

76
Q

het misverstand

A

Als je een taal niet goed begrijpt, kun je makkelijk misverstanden krijgen.

誤解

77
Q

de muis

A

Een muis heeft een gat in die zak bloem gemaakt.

ネズミ

78
Q

namens

A

De docent stuurt namens de groep een kaart naar de zieke cursist.

(他の誰かの)代わりに

79
Q

noteren

  • noteerde
  • heeft genoteerd
A

U kunt op dit formulier uw gegevens noteren.

書き留める、記録する

80
Q

ongelooflijk

A

Ongelooflijk! Hij heeft weer een boete gekregen voor te hard rijden.

信じられない

81
Q

op … gebied

A

Een arts heeft veel kennis op medisch gebied.

分野、範囲

82
Q

opgelucht

A

Carlos is opgelucht omdat de operatie van zijn zoon goed is gegaan.

安心

83
Q

(geld) opnemen

A

Ik heb €100,- opgenomen bij de geldautomaat.

お金を引き出す

84
Q

overhouden

  • hield over
  • heeft overgehouden
A

Ik probeer wat geld over te houden aan het einde van de maand.

残しておく

85
Q

(geld) overmaken

  • maakte over
  • heeft overgemaakt
A

Het geld kunt u overmaken naar dit bankrekeningnummer.

送金する

86
Q

overvallen

  • overviel
  • heeft overvallen
A

Twee mannen met wapens hebben de bank overvallen.

襲撃する

87
Q

het overzicht

A

In dit overzicht staan alle nieuwe woorden van de les.

概要

88
Q

pech hebben

A

Tim heeft pech vandaag. Hij heeft de bus en de trein gemist en zijn koffie is op de grond gevallen.

ツイてない

89
Q

per ongeluk

A

Ik heb per ongeluk vitamine B gekocht, in plaats van vitamine D.

誤って、間違って

90
Q

plaatsen

  • plaatste
  • heeft geplaatst
A

De monteur plaatst een nieuwe verwarming in de slaapkamer.

場所を与える、設置する

91
Q

planten

  • plantte
  • heeft geplant
A

Wij planten een nieuwe boom voor ons huis.

植える

92
Q

professioneel

A

Een professionele kok verzorgt het eten op ons feest.

プロフェッショナル

93
Q

het programma

A

Wij gebruiken het programma Word op onze computer.

プログラム

94
Q

de promotie

A

Ik heb promotie gekregen: ik werkte als kassamedewerker en ben nu manager van de winkel.

昇進

95
Q

de renovatie

A

De renovatie van het oude huis gaat lang duren.

リノベーション

96
Q

de rente

A

Je moet rente betalen als je geld leent.

利子

97
Q

representatief

A

Als receptionist moet je er representatief uitzien.

清潔で好印象、代表

98
Q

rood staan

A

O, ik sta rood! Heb ik al zoveel uitgegeven deze maand?

銀行口座がマイナス、赤字

99
Q

het saldo

A

Als mijn saldo laag is, moet ik een tijdje minder geld uitgeven.

銀行残高

100
Q

zich schuldig voelen

A

Ik voel me schuldig als ik een fout maak op mijn werk.

罪悪感を感じる

101
Q

de schutting

A

Tussen de tuin van de buren en onze tuin staat een schutting.

フェンス

102
Q

het seizoen

A

De zomer is het mooiste seizoen van het jaar!

季節

103
Q

service

A

Deze bank helpt me bij al mijn vragen. Ze hebben een geweldige service!

サービス

104
Q

de sfeer

A

Mensen lachen en dansen op het feest; de sfeer is goed!

雰囲気

105
Q

sorteren

  • sorteerde
  • heeft gesorteerd
A

Ali sorteert de spullen.

分類する

106
Q

de strook

A

Knip het papier in vijf lange stroken.

細長いストリップ

107
Q

tegenwoordig

A

Tegenwoordig heeft bijna iedereen een telefoon.

最近、近頃

108
Q

testen

  • testte
  • heeft getest
A

Tim test een elektrisch apparaat.

テストする

109
Q

de toegang

A

Alleen bankmedewerkers hebben toegang tot de geldkluis.

入り口など建物内部へのアクセス

110
Q

de toeslag

A

Je kunt huurtoeslag aanvragen, als je weinig verdient.

手当、追加料金

111
Q

trakteren (op)

  • trakteerde
  • heeft getrakteerd
A

Naima trakteert haar beste vriendin op een ijsje.

何かを誰かに振る舞う、ごちそうする

112
Q

de uitgave

A

Onze nieuwe auto was een grote uitgave.

出費

113
Q

uitladen

  • laadde uit
  • heeft uitgeladen
A

Yusuf en Jan laden de vrachtwagen uit.

荷降ろしする

114
Q

uitvoeren

  • voerde uit
  • heeft uitgevoerd
A

Het bouwbedrijf voert de renovatie van de flat uit.

計画を実行する

115
Q

uitzoeken

  • zocht uit
  • heeft uitgezocht
A

Ahmet zoekt uit wanneer zijn volgende dienst begint.

調べる、整理する

116
Q

de vaste lasten

A

Wij willen besparen op een aantal vaste lasten, zoals stroom en gas.

固定費

117
Q

vegen

  • veegde
  • heeft geveegd
A

Lisa veegt de vloer.

掃く

118
Q

verantwoordelijk zijn voor

A

Zijn ouders nog verantwoordelijk voor een kind ouder dan achttien jaar?

責任を負う

119
Q

verbaasd

A

Ik ben verbaasd dat het al zo laat is. We moeten snel naar huis.

驚き、びっくり

120
Q

verdacht

A

Verdachte e-mails moet je niet vertrouwen en gelijk verwijderen.

不審、信用できない

121
Q

het verlof

A

Ali heeft een week verlof aangevraagd voor zijn bruiloft.

休暇

122
Q

verlopen

  • verliep
  • is verlopen
A

Mijn paspoort verloopt op 1 juli. Ik moet een nieuw paspoort aanvragen.

期限が切れる、過ぎ去る

123
Q

zich verstoppen

  • verstopte
  • heeft verstopt
A

Jan en Mark spelen en verstoppen zich.

隠れる

124
Q

verwerken

  • verwerkte
  • heeft verwerkt
A

De medewerker heeft de nieuwe gegevens nog niet in de administratie verwerkt.

処理する、加工する

125
Q

de verzekering

A

De verzekering betaalt de operatie aan mijn oog.

保険

126
Q

het verzoek

A

Ik heb een verzoek: willen jullie geen harde muziek draaien?

リクエスト、お願い

127
Q

de vijver

A

Twee mannen zijn aan het vissen bij de vijver in het park.

128
Q

Ik kan me voorstellen dat…

A

Ik kan me voorstellen dat je moe bent na een lange werkdag.

想像できる

129
Q

de werkzaamheden

A

De belangrijkste werkzaamheden van een kapper zijn haren knippen en wassen.

仕事、タスク、活動

130
Q

de zaken

A

We moeten voor de bruiloft nog veel zaken regelen.

案件

131
Q

het zakgeld

A

De zoon van Nina en Felix krijgt elke week één euro zakgeld.

お小遣い

132
Q

zinloos

A

Het is tijdens de feestdagen druk in de winkel. Het is dan zinloos om vrij te vragen aan je baas.

無意味

133
Q

zoals gewoonlijk

A

Koen gaat zoals gewoonlijk weer met de bus naar zijn werk.

いつものように

134
Q

zuinig

A

Olga is heel zuinig en gebruikt haar theezakje drie keer.

倹約家