woorden Spaans Flashcards
1
Q
wandelen
A
caminar
2
Q
de herberg
A
el albergue
3
Q
de schelp
A
la concha
4
Q
de etappe
A
la etapa
5
Q
te paard
A
ir a caballo
6
Q
zeilen
A
ir a vela
7
Q
fietsen
A
ir en bicicleta
8
Q
met de rolstoel gaan
A
ir en silla de ruedas
9
Q
de overblijfsels
A
los restos
10
Q
De fysische problemen
A
los problemas físicos
11
Q
de blaar
A
la ampolla
12
Q
hoofdpijn
A
el dolor de cabeza
13
Q
voetpijn
A
el dolor de pies
14
Q
de wond
A
la herida
15
Q
een wonden wassen
A
lavar una herida
16
Q
steek of beet
A
la picadura
17
Q
een steek krijgen van iets of iemand
A
picarle a alguien (un insecto
18
Q
een ontsmettingsmiddel opdoen
A
ponerse un desinfectante
19
Q
een plakker opplakken
A
ponerse una tirita
20
Q
een blaar krijgen
A
salirle a alguien una ampolla
21
Q
de wasruimten
A
la lavandería
22
Q
stapelbed
A
la litera
23
Q
het deken
A
la manta
24
Q
het beddengoed
A
la ropa de cama
25
slaapzak
el saco de dormir
26
handoeken
la toalla
27
klagen over
quejarse de
28
beschikken over
disponer de
29
de toren
la torre
30
blijkt dat
resulta que
31
eerste hulp
los primeros auxilios
32
de voorlopige reservering
la prerreserva
33
overnachting
pernoctar
34
woestijn
el desierto
35
berekenen
calcular
36
nog een fijne dag
¡que tenga un buen día!
37
de bezienswaardigheden
los lugares de interés
38
het stadion
el estadio
39
de markt
el mercado
40
de stadsmuur
la muralla
41
de types toerisme
los tipos de turismo
42
het cultureel toerisme
el turismo cultural
43
avontuurlijk toerisme
el turismo de aventura
44
het winkeltoerisme
el turismo de compras
45
het zon- en strandtoerisme
el turismo de sol y playa
46
het sporttoerisme
el turismo deportivo
47
het gezondheidstoerisme
el turismo de salud
48
de accommodatie
el alojamiento
49
de catalogus
el catálogo
50
het verblijf
la estancia
51
de brochure, de folder
el folleto
52
de aankomst
la llegada
53
beëindigen
terminar
54
de bustransfer
el traslado en autobús
55
de gebeurtenissen op een reis
las eventualidades en un viaje
56
de kosten dragen
correr con los gastos
57
slecht weer zijn
hacer mal tiempo
58
een pauze nemen
hacer una pausa
59
duizelig worden
marearse
60
aarzelt u niet om contact met mij op te nemen
no dude en ponerse en contac- to conmigo
61
twijfelt u niet om me te bellen
no dude en llamarme
62
annuleren wegens een familiale aangele- genheid
cancelar por un asunto familia
63
D.
Don
64
Dña.
doña
65
Sr.
señor
66
Sra.
señora
67
Sres.
señores
68
Sras.
señoras
69
P.S.
post scriptum
70
P.D.
post data
71
Ud. / Vd.
usted
72
Uds. / Vds.
ustedes
73
P.A
por autorización
74
Fdo
firmado
getekend
75
olie, zout, peper
aceite, sal, pimienta
76
Er is olie, zout en peper om te koken en het eten een beetje op smaak te brengen.
si hay aceite, sal, pimienta para cocinar y condimentar un poco la comida
77
of er zeep in de douches is
si hay jabón en las duchas
78
of het mogelijk is om je kleren te wassen in het hostel
si es posible lavar tu ropa en el albergue
79
of er fietsenstallingen beschikbaar zijn
si hay aparcamiento para bicicletas
80
of het nodig is om een slaapzak mee te nemen
si es necesario llevar saco de dormir
81
formal saludar y despedirse
estimado/a + nombre :
estimado/a + Sr./Sra.+ apellido :
estimados Sres. :
saludos cordiales,
atentamente,
82
informal saludar y despedirse
Hola + nombre :
cuerido/a + nombre :
besos y abrazos,
muchos saludos a...
