Wiskunde didactiek getallenkennis Flashcards

1
Q

Wat zijn de 4 fasen van het wiskunde oplossingsmodel?

A

1- Situatie en analyseren
2- Wiskundig model kiezen
3- Wiskundig model toepassen
4- Interpreteren en evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 niveau’s van leren volgens Galperin?

A

1- Materieel
2- Perceptueel
3- Verbaal
4- Mentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 3 fasen van het automatiseren?

A

1- Inzichtelijke aanbreng
2- Oefenen
3- Parate kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ga je leerlingen inzicht laten krijgen in getallenstelsels?

A

1- Per 10, 100, of 1000 nemen
2- Concreet materiaal met 10-delige structuur (lijntjesmodel of groepjesmodel)
3- Overgang naar gestructureerd concreet materiaal (MAB)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe aanbreng 100-tal?

A

1- Laat ze 9 tientallen leggen
2- 9 eenheden laten bijleggen
3- Nog 1 eenheid toevoegen
–> Inzicht: ze leggen ipv 10E 1T.

Zo zit je in een nieuw tiental

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is plaatswaarde?

A

3333
1e 3: 3000
2e 3: 300
3e 3: 30
4e 3: 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe aanbreng van een positietabel?

A

1- Met schematisch materiaal
2- Verwoording
3- Begrijpen T , H en E
4- Enkel nog maar T, H en E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 3 manieren zijn er om getallen te oefenen?

A

1- Vanuit verwoording
2- Vanuit notatie
3- Vanuit hoeveelheid (leggen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 2 doe-zaken houdt een breuk in?

A

1- Een deel van een geheel nemen
2- Een geheel verdeeld in gelijke delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke volgorde hanteren we met materiaal om breuken te hanteren?

A

1- Continu geheel (breuk ve grootheid)
2- Discontinu geheel (breuk ve hoeveelheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de halftafel?

A

Een manier om de kinderen te laten zien wat de helft is en dat we dan iets in twee gelijke delen zijn aan het verdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 5 verschijningsvormen van breuken?

A

1- Breuk als resultaat van een verdeelsituatie
2-Breuk als operator
3- Breuk als getal
4- Breuk als verhouding
5- Breuk als kans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke breukvragen stel je?

A

1- Wat is het geheel?
2- In hoeveel gelijke delen verdeel je het geheel?
3- Hoeveel is 1 deel?
4- Hoeveel gelijke delen neem je?
5- Hoeveel heb je dan in totaal?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen een deel tot deel verhouding en een deel tot geheel verhouding?

A

Een deel tot deel
–> Onderling worden delen vergeleken, heeft niets met het geheel te maken

Een deel tot geheel
–> Je vergelijkt 1 deel met het geheel, dus …. van ….. is …..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de volgorde van leerlijn breuk als operator?

A

1- Stambreuk continu
2- Echte breuk continu
3- Stambreuk discontinu
4- Echte breuk van een hoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet het bordschema van gelijknamige breuken eruit?

A

LINKS
–> Regel: als breuken van eenzelfde geheel, eenzelfde noemer hebben, dan is de breuk met de grootste teller het grootst.

MIDDEN
–> Tekening en dan een vergelijkingsteken
–> Strookdiagram, getallenas, taartdiagram

RECHTS:
Abstracte notatie

De titel gelijknamige breuken, staat er natuurlijk bovenaan op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de regel bij het vergelijken van stambreuken?

A

Bij ongelijknamige stambreuken van een zelfde geheel, is de stambreuk met de grootste noemer de kleinste en de stambreuk met de kleinste noemer het grootst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe ziet het bordschema van het vergelijken van ongelijknamige stambreuken eruit?

A

LINKS:
–> Concrete voorstelling, pizza

MIDDEN:
–> Schematische voorstelling: schijven met de vergelijking in het midden, het strookdiagram en de regel

RECHTS:
–> Abstracte oefeningen (vergelijkingsteken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de regel bij het vergelijken van ongelijknamige breuken met dezelfde teller?

A

Bij niet-stambreuken met gelijke teller van hetzelfde geheel is de breuk met de grootste noemen het kleinst en de breuk met de kleinste noemer het grootst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe ziet het bordschema eruit bij het vergelijken van ongelijknamige breuken met dezelfde teller?

A

LINKS:
–> concrete voorstelling en de regel

MIDDEN:
–> De vergelijking tussen twee breuken met dezelfde teller via taart, strook en getallenas

RECHTS:
–> abstracte oefeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe noemen we de cijfers achter de komma?

A

De decimalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de kommascheidingsfout?

A

De leerlingen zien de cijfers voor de komma en de cijfers na de komma als alleenstaande dingen, niet als samenhorend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe breng je kommagetallen aan (liter)?

A

Met een geijkte fles. Je giet eerst 1 deciliter in en legt de link met 1/10 van een liter.
Daarna giet je in die fles iets met de inhoud van 0,2 liter. Ze noteren dit in het schema. Hierbij ga je de link leggen bij de breuk van de deciliter!
–> 2 tienden van een liter
–> 0 gehelen, 2 tienden
–> 2 deciliter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe breng je kommagetallen aan (meter)?

A

Dit aan de hand van een lange strook van 1 meter. Die is onderverdeeld in 10 dm. 1 deeltje is dus gelijk aan 1/10 van een meter. Dan doe je dit met bijvoorbeeld 4 dm. Je gaat nu duidelijk verwoorden hoeveel gehelen dit zijn en hoeveel tienden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Op welke twee manieren kan je kommagetallen aanbrengen?

A

1- Vanuit meten en metend rekenen
2- Vanuit stroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Op welke 3 manieren kan je een rationaal getal weergeven?

A

1- Breuk
2- Kommagetal
3- Procent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn binnen oefeningen met procenten de 4 oplossingsmogelijkheden?

A

1- Verhoudingstabel
2- Pijlenschema
3- Procentenstrook
4- Breuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat drukt de procent uit?

A

Verhouding ten opzichte van 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke 3 soorten oefeningen zijn er bij procent als operator?

A

1- Deel van het geheel
–> 20% van 500 = ….
2- Deel van het geheel
–> ….% van 500 = 100
3- Het geheel
–> 20% van ….= 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de 6 belangrijkste zaken binnen hoofdrekenen?

A

1- De leerlingen moeten de meest geschikte werkwijze kunnen selecteren
- Ze kunnen schattend rekenen
3- Ze kunnen de rekenmachine met inzicht gebruiken
4- Ze kunnen handig hoofdrekenen met breuken, natuurlijke getallen en kommagetallen
5- Ze hebben inzicht in eigenschappen van bewerking
6- Ze kunnen cijferen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het hoofddoel van hoofdrekenen?

A

De leerlingen kunnen flexibel en inzichtelijk een doelmatige oplossingsmethode toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe heten de verschillende cijfers binnen deze bewerking?
–> 2 x 5 = 10

A

2: Vermenigvuldiger
x: maalteken
5: vermenigvuldigtal
10: product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

We leren kinderen vermenigvuldigen en delen in 4 fasen. Dewelke?

A

1- Orienteringsfase
–> Inzichtelijk betekenis geven
2- Reconstructie
–> Tafel per tafel opbouwen
3- Consolidatie
–> Automatisering
4- Uitbreiding
–> Kennis van de tafels uitbreiden

34
Q

Wat is de nieuwe manier om de tafels aan te leren?

A

Tafels leren met inzicht, wat zijn de tafels? Hoe kunnen we hierbij terugvallen op de rekenregel?

35
Q

Hoe verwoord je de maaltafel 2 x 5?

A

Twee groepjes van 5 vingers, twee keer 5 vingers, 2 maal 5 vingers, 2 x 5 vingers
–> Kan ook omgekeerd, maar is voor later in proces

36
Q

Op welke 2 manieren kunnen we vermenigvuldigingen zien binnen de oriënteringsfase?

A

1- Vermenigvuldiging als nieuwe bewerking
2- Vermenigvuldiging als herhaalde optelling

37
Q

Hoe ziet een bordschema van de maaltafels eruit?

A

Bovenaan een levensechte voorstelling, daaronder een getallenas
En daaronder een opsomming:

bv:
2 + 2 ——–> 2 x 2
2 + 2 + 2 —-> 3 x 2
…..

38
Q

Wat is de volgorde van aanleren bij een verhoudingsdeling?

A

Hoeveel groepjes van 3 kan ik maken van 15?
–> 15 verdeeld in groepjes van 3 is?
–> Hoeveel keer gaat 3 in 15?
–> 15 : 3 =?

39
Q

Wat is een verhoudingsdeling?

A

Verhoudingsdeling is een deling waarbij we gaan zoeken hoevaak een groepjes van een gegeven aantal in een gegeven totaal past.

40
Q

Wat is de volgorde van aanleren bij een verdelingsdeling?

A

Ik wil 20 verdelen over 5 gelijke groepen. Hoe groot is elke groep?
–> 20 verdeeld in 5 gelijke groepen, hoe groot is elk deel?
–> 20 verdeeld in 5 is?
–> 20 : 5 = ?

41
Q

Wat is een verdelingsdeling?

A

Je verdeelt een gegeven aantal in een gegeven aantal groepjes

42
Q

In welke 3 modellen kan je de maaltafels aanbrengen?

A

1- Groepjesmodel
–> Alles eerlijk verdelen in groepjes
2- Rechthoeksmodel
–> Verduidelijkt de wisseleigenschap goed
3- Getallenlijn
–> Letterlijk weergeven met blokjes, hoeveel 1 keer iets is, hoeveel twee keer iets is,…

43
Q

Wat zijn steunpunten binnen de maaltafels?

A

Maaltafels die je makkelijk kan onthouden, dit hangt van leerling tot leerling af. Hiermee bouwen ze een sterk netwerk op.

44
Q

Wat is de volgorde van de tafels aan te leren? Er zijn twee mogelijkheden

A

2 (goed getalbegrip tot 20)
10 (Goed getalbegrip tot 100)
5 (symmetrie met 10)
4 (verd. vanuit 2)
8 (verd. vanuit 4)
3 (volledig nieuw)
6 (vanuit tafel van 3)
9 (vanuit tafel van 10)
7 (nieuw)

2
10
5
3
4
6
7
8
9
Tafel van 0 en 1 kan je aanleren als weetje!

45
Q

Wat zijn de twee opties om de deeltafels mee aan te brengen?

A

1- Je werkt eerst je volledige maaltafels af
2- Je brengt de deeltafel van de maaltafel meteen af. Het is belangrijk hier te kiezen voor de verhoudingsdeling.

46
Q

Hoe ziet het bordschema van een deling eruit?

A

De deling met quotiënt van 1 naar tien, de regels erbij van verdubbelen en delen door 2, dan naast elke bewerking een accurate voorstelling

47
Q

Wat is de meervoudige intelligentie van Gardner?

A

Dat je je instructie en werkvorm afstemt op ieders kwaliteiten (diversiteit en differentiatie)

48
Q

Wat is de wisseleigenschap?

A

Noemen we ook wel de commutativiteit. Dit is de eigenschap waarbij je mag omkeren in de volgorde van je termen en factoren

49
Q

Wat is de schakeleigenschap?

A

Noemen we ook wel eens de associativiteit. Als je een bewerking hebt met meerdere factoren of termen (optelling of vermenigvuldiging), mag je kiezen welke factoren je het eerst optelt. Hier zet je haakjes tussen.

50
Q

Wat is de splits- en verdeeleigenschap?

A

Ook wel de distributiviteit genoemd. Hierbij splits je een van de factoren in meerdere delen, zonder dat je product verandert. Bij een deling mag je enkel het deeltal splitsen.

51
Q

Wat is de optellings- en vermenigvuldigingswip en de aftrekkings- en delingshalter?

A

OPTELLINGSWIP
–> Hetzelfde getal optellen bij de ene term en aftrekken bij de andere term
VERMENIGVULDIGINGSWIP
–> Hetzelfde als de optellingswip maar dan met delen
AFTREKKINGSHALTER
–> Hetzelfde getal aftrekken of optellen bij beide termen
DELINGSHALTER
–> Hetzelfde als aftrekkingshalter maar dan met delen/vermenigvuldigen

52
Q

Wat is de evenredigheidseigenschap?

A

De eigenschap dat als je het deeltal of de vermenigvuldiger vergroot of verkleind, dat de omgekeerde bewerking gebeurt bij het quotiënt of het product.

53
Q

Wat is de omgekeerdevenredigheidseigenschap?

A

De eigenschap dat als je de deler of het vermenigvuldigtal vergroot of verkleint, dat dezelfde bewerking gebeurt bij het quotiënt of het product.

54
Q

Welke 3 eigenschappen leren ze vanaf 8?

A

1- Wisseleigenschap
2- Schakelen
3- Splitsen en verdelen

55
Q

Vanaf wanneer mag je de begrippen van de oplossingsmethode aanleren?

A

Derde graad

56
Q

Wat loopt gelijk met compenseren?

A

De wip

57
Q

Wat zijn de drie vormen van hoofdrekenen?

A

1- Gestandaardiseerd hoofdrekenen
2- Handig/flexibel hoofdrekenen
3- Schatten

58
Q

Wat is het verschil tussen de doorrekenmethode en de splitsmethode?

A

Doorrekenen is dat je enkel de opteltal of aftrektal gaat splitsen, en spitsmethode is dat je beide factoren of termen gaat opsplitsen.

59
Q

Welke methode leer je het eerst aan? doortel of splits?

A

Doortel, omdat die altijd werkt

60
Q

Hoe is de CSA bij bewerkingen met breuken?

A

C= realistisch rekenverhaal met concrete materialen
S= Hetzelfde als concreet maar met materiaal op het bord
A= Afleiden rekenregels na voldoende handelen en materialiseren

61
Q

Hoe ziet het CSA-model eruit voor gelijknamige breuken optellen?

A

C= effectief je materiaal manipuleren
S= strookmodel of taartmodel of getallenas
A= DE breuk gewoon droog

62
Q

Vanaf wanneer voeren we een positietabel in?

A

Vanaf dat ze een goed inzicht hebben tot honderd

63
Q

Hoe breng je optellen en aftrekken van ongelijknamige breuken aan?

A

Hetzelfde als van gelijknamige breuken, maar dan een stapje extra met ze gelijknamig te maken

64
Q

Hoe zal de opbouw in moeilijkheid gaan bij ongelijknamige breuken?

A

1- Ene noemer is veelvoud van de andere
2- Ene noemer is geen veelvoud van de andere

65
Q

Hoe ga je ongelijknamige breuken optellen en aftrekken schematisch voorstellen?

A

Als stroken. Eerst de opteller, dan het opteltal en dan de gelijknamige breuken samengeteld. Dit kan ook op een getallenas, maar is niet zo duidelijk.

Als taarten kan ook, hangt van je rekenverhaal af

66
Q

Hoe brengt je het optellen of aftrekken van een natuurlijk getal met een breuk aan?

A

Door van het gehele getal, een gelijknamige breuk te maken met de andere breuk.

67
Q

Hoe ga je het CSA model van natuurlijk getal x breuk aanpakken?

A

C: Alle benodigdheden echt nemen en dat ook maal 3 doen
S: Het schematisch voorstellen met stroken of taarten. Stel het ook voor als een herhaalde optelling.
A: De droge breukoefening. Ze vermenigvuldigen het natuurlijke getal met de teller van de breuk en behouden de noemer.

68
Q

Wat is je de breuk 3 x 4/3 moet voorstellen?

A

Dan maak je per 4/3 twee gehelen, en je kleurt 4 van de zes delen. nadien tel je gewoon alles op.

69
Q

Hoe pak je het CSAmodel van breuk x natuurlijk getal aan?

A

C: je rekenverhaal, je legt dit ook met de breukladder
S: Je stelt het schematisch voor op een strook of op een getallenas
A: is echt gewoon 1/4 van 2, je vermenigvuldigt de teller met het natuurlijke getal en je behoudt de noemer, nu ga je vereenvoudigen.

70
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen breuk x natuurlijk getal en natuurlijk getal x breuk?

A

Het is heel belangrijk in hoe je het leest

3/4 x 5 = 3/4 van 5
5 x 3/5= 5 keer 3/4

71
Q

Wat is een voorbeeld van een breuk delen door een natuurlijk getal?

A

Papa heeft 1/5 van het bloemenperk aan rozen gegeven, het overige deel deelt hij door twee, en gebruikt daarvan 1 deel om bloembollen op te planten. Hoeveel van het geheel is nu bloembol?

72
Q

Wat is een voorbeeld van een breuk delen door een natuurlijk getal (teller niet deelbaar?)

A

Er is nog 1/4 van de cake over. We willen dit verdelen over 6 leerlingen. Hoeveel krijgt elke leerling?

73
Q

Wat is een voorbeeld van een natuurlijk getal door een stambreuk delen?

A

Sammy koopt 3 bakken ijs. Als elke persoon 1/3 eet van een bak, hoeveel mensen kunnen er dan eten van de bakken?

74
Q

Wat is een voorbeeld van een breuk delen door een breuk?

A

Tuurtje trakteert. Hij koopt 1/2 kg snoepjes die hij verdeelt in zakjes van 1/8 kg. Hoeveel zakjes kan Tuurtje maken?

75
Q

Wat is de volgorde van aanleren bewerkingen met kommagetallen?

A

Eerst optellen en aftrekken (eerst met tienden en evenveel decimalen en daarna ook met honderdsten) en daarna vermenigvuldigen en delen

76
Q

Hoe ga je dat ondersteunen? Het optellen en aftrekken met kommagetallen?

A

Door een getallenlijn! met een boogje met de bewerking. Je kan het ook herstructureren.

77
Q

Welke eigenschap van bewerkingen kan je toepassen bij kommagetallen?

A

Optellingwip en aftrekkinghalter

78
Q

Hoe ga je gaandeweg het materiaal bij cijferen afbouwen?

A

1- Lln leggen materiaal, jij schrijft
2- Jij sleept materiaal, de lln schrijven
3- De leerlingen leggen deels het materiaal en denken de rest erbij
4- De leerlingen gebruiken louter het schrijfschema

79
Q

Welke 5 vragen stel je bij cijferend delen?

A

1- Hoe groot is het geheel?
2- In hoeveel gelijke delen verdeel je het geheel?
3- Hoe groot is elk deel?
4- Hoeveel is er verdeeld?
5- Hoe groot is de rest?

80
Q

Hoe is het legschema voor delen (verdelingsdeling)?

A

Je legt evenveel bladeren als de deler
–> Daarover verdeel je met MAB

81
Q

Hoe is het legschema voor delen (verhoudingsdeling)

A

Je verdeelt het materiaal dat je hebt in het aantal groepjes gelijk aan de deler.