Differentiëren en evalueren Flashcards

1
Q

Wat is differentiatie?

A

Het rekening houden met elk individueel kind. Het is een basisdidactisch aspect van elke leerkracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg het concept van een minijuf/-meester uit.

A

Een minijuf of -meester is een sterker kind dat aan de zwakkere kinderen uitleg zal geven. Zo wordt het sterke kind uitgedaagd en wordt het voor de zwakkere kinderen extra uitgelegd!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is evalueren?

A

Evalueren is voortgang boeken van competenties en zicht hebben op deze voortgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom differentiëren we?

A

Het gemiddelde kind dat in de handleidingen wordt beschreven bestaat niet. Ieder kind heeft zijn eigen kennen en kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het leerstofjaarklassensysteem?

A

Het LSJKS is een systeem waarbij er vaste leerstof wordt gekoppeld aan bepaalde leerjaren. De kinderen worden dus verdeeld op basis van leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef de 3 voordelen van het LSJKS

A

1) Het is duidelijk en makkelijk te plannen. Er is geen discriminatie
2) De sociale vaardigheden worden ontwikkeld in een veilige omgeving. Leerlingen leren elkaar écht kennen.
3) Goede basis om te individualiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een nadeel van LSJKS?

A

Het geeft een enorme prestatiedruk. Als je altijd met de beste wordt gezet, heb je altijd het gevoel dat je moet presteren. Hierdoor ontstaan drop-outs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de individualisering van het onderwijs? En wat is hierbij het doel?

A

Het begin- en eindpunt van de leerlingen is anders. Het erkent de verscheidenheid van de leerlingen en dit tot uitgangspunt neemt in de organisatie van het onderwijs. Individualiseren doen we door te differentiëren.

Het doel is eigenlijk om maximale ontwikkeling te bekomen bij de leerlingen maar dit binnen de natuurlijk aangegeven grenzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is belangrijk bij individualisering?

A

Dat de leerkracht tijdens het werken zelf ook feedback geeft. Vraag hierbij als leerkracht ook zelf feedback van de leerlingen. Zo kan jij je lesaanpak veranderen als dat nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het macroniveau? Welke differentiatie vindt hier plaats?

A

Het organisatieniveau van het schooltype, het schoolwezen en de schoolstelsels.

Differentiatie die hier plaatsvindt is institutionele of interscolaire differentiatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de verschillende types binnen het onderwijs?

A

TYPE2
–> Verstandelijke beperking
TYPE3
–> Emotionele of gedragsstoornis
TYPE4
–> Motorische beperking
TYPE5
–> Opgenomen in een ziekenhuis, residentiële setting of preventorium
TYPE6
–> Visuele beperking
TYPE7
–> Auditieve beperking of spraak- en taalstoornis (STOS)
TYPE9
–> ASS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is tracking?

A

Een courante vorm van differentiatie waar verschillende leertrajecten worden onderscheiden. Het uitstippelen van de verschillende leerwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat bepaalt het macroniveau op vlak van differentiatie?

A

Het macroniveau bepaalt de grenzen en mogelijkheden. Beslissingen vanuit dit niveau kunnen verregaande gevolgen hebben voor de andere niveaus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het eenheidstype onderwijs?

A

De leerlingen moeten niet meteen na het lager kiezen welke richting ze willen uitgaan. Kiezen doen ze in het derde jaar. (dit met BSO als uitzondering). Vanaf schooljaar 2019-2020 gaat de modernisering van het onderwijs door. Hierbij wachten ze nog langer met de keuze. Ze kunnen hierbij gerichter advies geven dan voordien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tussen welke twee zaken is er duidelijk een verband?

A

Tussen de keuze van de school en de sociale klasse van een ouder.
–> Dit ongeacht de intelligentie van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 zaken heeft de democratisering van het onderwijs nodig?

Welke stap is hierbij nodig?

A

1) Individualisering van het leerproces
2) Sterke differentiatie van leerinhouden en -methodes.

Hierbij is een doorbreking van het LSJKS broodnodig!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de verticale en de horizontale samenhang binnen het macro-niveau?

A

Verticaal
–> De overgangen van de grote jaren (3e kleuterklas en 6de leerjaar)

Horizontaal
–> Binnen 1 jaar vakdoorbrekend werken. Niet binnen 1 vakje blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het mesoniveau? En welke differentiatie vindt hier plaats?

A

Het mesoniveau is het niveau van organisatie van de school en de schoolgemeenschap.

De differentiatie die hier plaatsvindt is externe differentiatie of interklassikale differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de verticale en de horizontale samenhang binnen het meso-niveau?

A

Horizontaal
–> De manier van groepering. Homo- of heterogene groepen. Hierbij had je vroeger setting en streaming.

Setting is dat de leerlingen gevorderd worden op niveau per vak. Streaming is dat de leerlingen op niveau van hun algemene begaafdheid worden verdeeld.

Nu is streaming dat leerlingen per vak worden ingedeeld in groepen van hetzelfde niveau.

Verticaal
–> De wijze van doorstromen van leerlingen. Hierbij beslis je als school of je grading of non-grading gaat toepassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn 5 nadelen van de homogene groepen binnen de horizontale organisatie binnen het meso-niveau?

A

1) Ze werken fixerend
2) Ze doen zwakkere leerlingen meer afzwakken
–> Moeraseffect of het Pymaglion-effect
3) Ze werken stigmatiserend
4) Ze werken sociaal desintegrerend
5) Bevorderen de instandhouding van het frontaal lesgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Er zijn ook enkele voordelen aan de homogene groepen. Dewelke?

A

1) Leerlingen kunnen vooruitgang boeken op hun eigen niveau
2) De snelsten worden niet tegengehouden
3) De zwaksten kunnen makkelijker participeren
4) Het lesgeven is eenvoudiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen grading en non-grading?

A

Bij grading wordt er een jaardoel opgesteld en wordt dit jaardoel getest op het einde van het jaar.

Bij non-grading, wordt leerstof en tijdsduur ontkoppeld. De leerlingen kunnen zelf vooruitgang boeken zonder dat de jaren een barrière vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het microniveau? Welke differentiatie wordt hier toegepast?

A

Het niveau van de organisatie binnen een bepaalde klas(groep). De differentiatie die hier toegepast wordt is interne of interklassikale differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Op welke 2 niveaus kan je differentiëren binnen het micro-niveau?

A

1) Tempodifferentiatie
–> Uniforme werkwijze, methodisch-didactische differentiatie

2) Leerstofdifferentiatie
–> Totale leerstofdifferentiatie, niveaudifferentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Leg het kader van BDK uit van Castelein. Op welke niveaus kan het gebruikt worden?

A

Dit geeft een kader om op een proactieve, planmatige en positieve manier om te gaan met differentiatie.
Het bestaat uit twee tandwielen. Een tandwiel van de lerende en een tandwiel van de leeromgeving. Hierbij ga je kijken wat je al doet op vlak van differentiatie of hoe je nog beter kan doen. Je kijkt eerst naar de lerende en dan hoe je kan differentiëren in het tweede tandwiel

Het kan gebruikt worden in het meso- en macroniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Leg het tandwiel van de lerende uit. Leg hierbij de begrippen ook uit.

A

Het tandwiel van de lerende bevat alle aspecten waarop we kunnen differentiëren. er zijn 7 aspecten:
1) Voorkennis
–> Wat kennen de leerlingen al? Nieuwe leerstof wordt hieraan gekoppeld
2) Cognitieve vaardigheden
–> Hoe leert een kind? Hoe legt het kind verbanden?
3) Achtergrond
–> Kan men niet veranderen, wel rekening mee houden
4) Interesses
–> Interesse kan aangewakkerd worden. Waarin ze geïnteresseerd zijn, leren ze makkelijker
5) Leervoorkeuren
–> Welke voorkeuren heeft een leerling voor de manier waarop er geleerd wordt?
6) Affectieve vaardigheden
–> Kunnen de leerlingen omgaan met de gevoelens die gepaard gaan met leren?
7) Metacognitieve vaardigheden
–> Kennis en vaardigheden om het eigen leren te evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Leg het tandwiel van de leeromgeving uit. Welke manieren kunnen we hierbij gebruiken? Leg uit!

A

Alle uitsteeksels van dit tandwiel zijn manieren om te differentiëren. Het bevat nu 9 zaken, maar is natuurlijk veel meer dan dat.

1) Leerdoelen
–> Weet wat je leerdoelen zijn. Van daaruit kan je differentiëren
2) Werkvormen
–> Concrete invullen van de werkvorm bepaald de graad van differentiatie
3) Instructie
–> Niet elke leerling heeft evenveel behoefte aan instructie. 3 niveaus: instrcutieafhankelijk, instructieonafhankelijk en instructiegevoelig
4) Tempo
–> Elke leerling heeft een eigen werktempo
5) Evaluatie
–> Wordt gebruikt om het leerproces bij te sturen
6) Bijkomende steun van peers of collega’s
–> Variatie in groeperingswijze
7) Feedback
–> Goede feedback is zeer krachtig middel om tot leren te komen
8) Eindproduct
–> Kan gebruik gemaakt worden van verschillende expressievormen
9) Leermateriaal en media
–> Leerlingen verschillen in de mate waarin ze info opnemen van verschillende bronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Binnen het BDK-model van Struyven vinden we de tipel P, wat is dit?

A

Postief
= Zoveel mogelijk differentiatie is goed!

Planmatig
= Wat wil je bereiken? Hoe ga je dat doen?

Proactief
= Hoe geef ik het uiteindelijk vorm?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat bedoelen ze met output=input?

A

De leerresultaten van een bepaalde les kunnen jou inspiratie of informatie geven over hoe je het nu beter kan doen. Dit hoeft niet perse na de les te komen, dit kan ook tijdens de les al plaatsvinden! De leerkracht mag hier evaluatie niet als eindpunt bekijken!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het grootste doel van het model van Struyven?

A

Om bij elke leerling leer-kracht te ontwikkelen en tot het maximaal leren te komen. Ook is het model erop gericht om krachtige leerprocessen op gang te zetten en zorgt voor onderwijs op maat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is one-size fits all onderwijs?

A

Onderwijs dat voorzien wordt dat iedereen het kan. Zowel de sterkeren als de zwakkeren. De sterkeren kunnen hier ook negatieve gevolgen aan overhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat gebeurt er als er wordt ingespeeld op diversiteit in leren?

A

Dan wordt er meer leerpotentieel aangesproken en de diversiteit wordt op een interactieve manier aangesproken. Dit gebeurt omdat leerlingen met elkaar in gesprek gaan en dingen uitwisselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is adaptief onderwijs?

A

Onderwijs op maat van de leerling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het verschil tussen zichtbare en onzichtbare differentiatie?

A

onzichtbaar
= waarden, kennis, bekwaamheid,…

Zichtbaar
= Geslacht, leeftijd, huidskleur, bepaalde kenmerken,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

In welke 3 aspecten kunnen leerlingen verschillen van elkaar?

A

1) Interesses
2) Leerstatus
3) Leerprofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Leg het verschil in interesses uit binnen het model van Struyven

A

Elke leerling heeft andere interesses
–> Waarom wordt er geleerd?

Daarom is het belangrijk om in te spelen op de interesses van de leerlingen. De leerlingen zijn sneller bereid om aan een taak te beginnen en die ook vol te houden

Hierbij stel je jezelf de vraag hoe je je onderwijs kan aanpassen zodat het bij de interesses van de leerlingen ligt. Zoek hierbij ook verschillende opdrachten waaruit ze kunnen kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de zelfdeterminantietheorie?

A

Deze theorie zegt dat de kwaliteit van de motivatie belangrijk is dan de kwaniteit van de motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

De verschillen in de leerstatus uiten zich op 3 vlakken. Leg uit

A

1) Metacognitie
–> Leerlingen met verschillende leerprocessen

2) Sociaal-affectief
–> Hoe gaat de leerling om met sociaal affectieve zaken?

3) Psychomotorisch
–> Hoe zit de fijne en grove motoriek? Geef ze hierbij voldoende ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat bedoelt men met het verschil in leerprofiel? En tot wat leidt dit?

A

De voorkeuren van de leerlingen, hoe er het beste wordt geleerd
–> Je kan hierop differentiëren door bijvoorbeeld verschillende activiteiten aan te bieden.

Dit leidt echt tot een verhoogde leerefficiëntie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Het binnenklasdifferentiatiekader kan ook gezien worden als filosofie. Welke twee principes worden hier gehanteerd?

A

Verschillen worden hier als meerwaarde gezien.

De 2 principes die hier centraal staan zijn:
1- Het ethisch handelen van de leerkracht (ethisch kompas)
2- Dit doen door groeigericht te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Leg het ethisch handelen of ethisch kompas van de leerkracht uit. Wat gebeurt er?

A

Dit heeft betrekking op de waarden en normen van de leerkracht over goed onderwijs.

Als de leerkracht zich richt op de leerling, kan er goed onderwijs ontstaan. De leerlingen leren, de leerlingen geloven in zichzelf en ze zijn gemotiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke 3 zaken zijn belangrijk om in acht te houden met het ethisch kompas?

A

1- De leerkracht moet op een autonome manier omgaan met het leerplan
2- De leerkracht moet weten welke doelen gecombineerd kunnen worden
3- De leerkracht maakt afspraken en weet wat de basis is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Leg het ‘groeigericht denken’ uit.

A

Elke leerling kan groeien. Leerkrachten met deze mindset gaan ervan uit dat succes gerelateerd is aan de inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke 2 zaken zijn heel belangrijk binnen de growth-mindset?

A

1- Het belang van het stellen van hogere verwachtingen
2- Bewegen binnen de zone van de naaste ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn convergerende en divergerende werkvormen?

A

Convergerend
= Heterogene groepen

Divergerend
= Homogene groepen. Of de afstemming op de noden van de leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat staat centraal bij binnenklasdifferentiatie van Struyven?

A

Alle initiatieven die de leerkracht neemt om actief om te gaan met verschillen tussen de leerlingen. Dit zijn dus de convergerende en divergerende werkvormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Bij het centrale deel van BKD Struyven, zijn er twee belangrijke principes. Leg uit.

A

1- Flexibel groeperen via routes op maat
2- Output = input

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Leg flexibel groeperen via routes op maat uit

A

Kunnen vorm krijgen door leerstatus, leerprofiel en interesses

Biedt hier ook extra leermateriaal aan en laat de leerling inspraak hebben binnen het leerproces (eigenaarschap). Hierdoor gaan ze het beter beleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Waarvoor zorgt het zorgcontinuüm?

A

Hieruit worden maatregelen getroffen. Sommige maatregelen tellen voor elke leerling, anderen tellen voor enkele leerlingen met specifieke onderwijsbehoeftes. Het zorgt ook voor het duidelijk, uitbouwen van een zorgvisie. Het is een dynamisch model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Waarom is er in het zorgcontinuüm een stippellijn te zien?

A

De stippellijn staat ervoor dat de maatregelen die in fase 0 van kracht zijn, ook nog altijd van kracht zijn in fase 3. De onderste maatregelen tellen dus voor iedereen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Leg fase 0 van het zorgcontinuüm uit

A

De fase van de brede basiszorg. Deze zorg biedt de leerkracht aan elke leerling. De leerkracht stimuleert de leerlingen en werkt preventief.

Je blijft als leerkracht wel rekening houden met de verschillen tussen de leerlingen dus blijf differentiëren. De opvolging van elke leerling is hier erg belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wie heeft er inspraak in fase 0?

A
  • Leerkracht
  • Zorgteam
  • CLB heeft beperkte, raadgevende rol
  • Pedagogische begeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Leg fase 1 uit van het zorgcontinuüm

A

De fase verhoogde zorg. De leerlingen blijven wel het algemeen curriculum volgen maar de leerkracht wordt nu ondersteund door zorgleerkracht en CLB. Deze kinderen in deze fase hebben verlengde instructie nodig en oefeningen net onder het niveau nodig. Maak hierbij gebruik van de Sticordi en de Recordi maatregelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn de sticordi maatregelen?

A

Differentiëren
Stimuleren
Compenseren (technische hulpmiddelen)
Remediëren
Dispenseren (vrijstellen van bepaalde doelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn de redicodi maatregelen?

A

Remediërende maatregelen
Differentiërende maatregelen
Compenserende maatregelen
Dispenserende maatregelen

Stimuleren wordt hier als een evidentie gezien dat hij elke leerling moet gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Leg fase 2 van het zorgcontinuüm uit

A

Voor sommige leerlingen volstaat de zorg uit fase 1 niet. Hierbij komt er sowieso steun van intern en extern
–> Multidisciplinair overleg: daar wordt de aanpak besproken

Hier kan er gevolgen zijn voor het getuigschrift te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is een handelingsgericht diagnose?

A

Hier wordt een handelingsplan opgesteld rond de diagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Leg fase 3 van het zorgcontinuüm uit

A

Dit is de fase van het IAC. Dit is het individueel aangepast curriculum.

De leerling functioneert niet beter of de ontwikkeling stagneert. Hier wordt er een school op maat gezocht.

Hier is er geen perspectief meer op gewone studiebekrachtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn de vaardigheden die een leerkracht nodig heeft voor goede differentiatie?

A

1- Verschillen zien tussen de leerlingen
2- Oorzaken van die verschillen kunnen bepalen
3- Een op maat gemaakte les voorzien
4- Deze les kunnen geven
5- Het geheel kunnen evalueren aan de hand van prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn drie structuren waar organisatorische maatregelen nodig zijn?

A
  • Tijd
  • Ruimte in de klas
  • Structuur en duidelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is er belangrijk om ordeverstoring te voorkomen?

A

Dat de leerlingen permanent bezig zijn. De tijd moet taakgericht benut worden. Verveelde leerlingen worden al snel vervelende leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat heeft een positief effect op de taakgerichtheid van leerlingen?

A

Een goede klasindeling. De leerkracht kan zo zien wie er al klaar is en daar verder op inspelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is belangrijk als leerkracht? Wat moet je doen?

A

Maak oogcontact met je leerlingen. Zo kunnen ze weten dat je betrokken bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat heeft een negatieve invloed op betrokkenheid en motivatie?

A

Gebrek aan structuur en duidelijkheid, de organisatorische vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat doen goede afspraken met leerlingen?

A

Ze leiden tot zekerheid en veiligheid om goed te kunnen werken. Duidelijkheid en vriendelijkheid wordt enorm gewaardeerd door de leerlingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

De nood aan duidelijkheid kan zich uiten op 4 manieren. Leg uit!

A

1- Duidelijke instructies
2- Duidelijke regels
3- Duidelijk leiderschap
4- Didactische duidelijkheid
–> De leerlingen kennen de leerstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Tijdens het leerproces is er 1 ding dat altijd problemen oplevert. Wat?

A

Hiaten, hiaten in de kennis zorgen ervoor dat leerlingen het niet kunnen/kennen. Belangrijk om te weten of ze het niet snappen, of dat de voorkennis er gewoon niet is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat speelt een cruciale rol in het behalen van de doelen van de leerlijn?

A

automatisering. Als leerlingen moeten nadenken over 10-2 dan kunnen ze onmogelijk aan 12-4 beginnen. Differentiëren is hier heel nodig. Probeer hierbij te vermijden dat de actuele doelen niet gehaald worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat zijn de drie soorten lesdoelen?

A

1- Declaratieve doelen
2- Procedurale doelen
3- Metacognitieve kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Leg declaratieve doelen uit. Wat is hier een probleem bij?

A

Het gaat over wat iets is, en dus weten wat het is. Het is de kennis van feiten en begrippen. Dit zijn basiselementen die je paraat moet hebben.

Deze doelen worden snel verworpen maar minstens even snel vergeten wanneer ze niet gebruikt worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Leg procedurale doelen uit

A

Het gaat over hoe je iets doet, weten wanneer en hoe die verschillende procedures, theorieën of methodes toe te passen. Veel oefenen is hierbij heel belangrijk zodat automatisering wordt bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Leg metacognitive kennis uit

A

Kennis van de kennis: het nadenken over je eigen kennis. Het gaat hier over de beschrijvende kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Welke 3 zaken bereiken we snel met metacognitieve kennisdoelen?

A

1- Het eigen leren plannen
2- Het eigen leren monitoren
3- Het eigen leren evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is het mooie aan metacognitieve kennisdoelen?

A

Leerlingen gaan nieuwsgierig worden en wìllen leren. Ze gaan ook buiten school hun kennis willen verbreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Op welke 4 vlakken moet je kunnen differentiëren bij metacognitieve kennisdoelen?

A

1- Instructie
2- Oefenstof
3- Tijd
4- Feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat is er een belangrijk aspect tijdens het voorbereiden van je les?

A

Dat je op voorhand al anticipeert, eens de lesdoelen gekend, dat er sommige kinderen extra zorg nodig zullen hebben. Maak hierbij goed beredeneerde keuzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Aan welke vorm van differentiatie moeten we ons zo lang mogelijk vasthouden?

A

Aan convergerende differentiatie, dus de heterogene groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Leg convergerende differentiatie uit

A

De vorderingen van de leerlingen mogen niet te ver uit elkaar liggen dat gezamenlijke aanbieding van de leerstof zinloos wordt. Rode lijn van de les blijft hetzelfde
–> De verwerking kan wel verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Leg divergerende differentiatie uit. Waar waarschuwen critici ons voor bij deze differentiatie?

A

Elke leerling maakt voortgang naar eigen aanleg en tempo (montessori). De leerlingen worden niet in jaarklassen gezet.

Critici waarschuwen hierbij voor het Mattheüs-effect!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat is het Dalton-plan van H. Parkrust?

A

Leerlingen beslissen zelf de volgorde van de taken, hierbij zijn er niveau-taken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is leerkrachtgestuurde differentiatie?

A

Deze differentiatie wordt ingezet door de leerkracht. Via gerichte observatie kan de leerkracht gericht differentiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat is leerlinggestuurde differentiatie?

A

Het kind kiest voor de moeilijkheidsgraad. De leerkracht kan hier wel altijd bijsturen. Het probleem hierbij is meestal angst en zelfoverschatting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is productgerichte differentiatie?

A

Bij het verbeteren van de toetsen, komt er informatie. Die informatie kan gebruikt worden om te differentiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat is procesgerichte differentiatie?

A

Deze differentiatie speelt zich af tijdens de oefeningen. Het contact met het kind staat centraal. Leerkracht denkt hierbij samen met de leerling na. Het is belangrijk dat er vertrouwen is!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat moet een leerkracht in een klasgebeuren goed kunnen?

A

Een leerkracht moet goed kunnen luisteren en de boodschap kunnen herformuleren. Hierbij laat de leerkracht merken dat de boodschap van het kind wordt begrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Door wat wordt een krachtige leeromgeving gekenmerkt?

A

Een goed evenwicht tussen zelfontdekkend leren en het bieden van begeleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

De tussenkomst van de leerkracht kan op 7 verschillende manieren. Licht toe en leg uit.

A

1- Modelleren
= Leraar demonstreert
2- Coachen (scaffolding)
= Leerkracht geeft na observatie aanwijzingen
3- Rechtstreeks helpen
4- Expliciteren = articuleren
= De kansen die kinderen krijgen om oplossingswijzen te verwoorden
5- Reflecteren
6- Exploratie
= Nieuwe problemen zelf ontdekken
7- Generaliseren
= Veralgemenen. Laat ze kennis ook toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

De interventies van de leerkracht kunnen op verschillende domeinen gericht zijn. Dewelke?

A

1- sociaal emotioneel vlak
2- moeilijkheidsgraad van de oefeningen
3- werkstrategie
4- werkhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat is het BHV model?

A

Het BHV-model staat voor basis, herhaling en verrijking
–> Hierin wordt gedifferentieerd.

Leerlingen die niet goed presteren doen herhalingsoefeningen, leerlingen die wel goed presteren doen verrijkingsoefeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat zijn de voordelen van het BHV model?

A

De leerlingen halen allemaal de doelen, zonder dat er iemand al voor staat Ook blijft het klassenverband intact!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat zijn de nadelen van het BHV-model?

A

1- Niet makkelijk doelen te selecteren die niet voorop lopen
2- Komt vaak op hetzelfde neer
3- Zelfbeeld van zwakkeren daalt
4- Meerbegaafden missen uitdaging
5- De basis is moeilijk te bepalen
6- Zwakkeren missen een kans om breed te kennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Wat is het viersporenmodel?

A

Een manier van differentiëren waarbij er gekeken wordt naar de instructiebehoefte van de kinderen. Ze kiezen zelf welke instructie ze meekrijgen. Er zijn in totaal dan 4 groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Leg spoor 1 uit

A

Spoor 1 zijn de kinderen die autonoom aan het werk kunnen. Ze hebben nood aan een breed aanbod

Zet hierbij de zelfcorrectie in en geef ze voldoende uitdaging. Ze slaan meestal de herhalingsoefeningen over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Leg spoor 2 uit

A

Zijn de instructiegevoelige kinderen. Na de instructie gaan de leerlingen zelfstandig aan het werk. Mix van basisstof en verrijkingsstof is goed. Zet hier ook de zelfcorrectie in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Leg spoor 3 uit

A

Deze leerlingen zijn afhankelijk aan de instructie. Na de klassikale uitleg hebben ze nog wel nood aan verlengde instructie. Probeer niet te lang te helpen, anders gaat er hulpeloosheid ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Leg spoor 4 uit

A

Spoor 4 zijn de leerlingen met een handelingsplan of een aparte leerlijn. Deze leerlingen worden intensief begeleid in een miniklassikale setting. Het zorgdossier moet hierbij hulp bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wat zijn niveaugroepen?

A

Een manier van werken waarbij je kinderen met hetzelfde niveau in 1 groep zet voor een bepaalde vaardigheid. De verwerking na de instructie wordt dus gedaan in groep. Dit kan ook wel zelfstandig, maar ze zitten wel in groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Wat zijn de voordelen van niveaugroepen?

A

1- Aanpassing van het niveau
2- Aanpassing van tempo
3- Meer kansen tot individuele activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Wat zijn de nadelen van niveaugroepen?

A

1- Geen samenwerking tussen kinderen met verschillende competenties
2- Stigmatiserend
3- Geef afstemming op het persoonlijk proces
4- Verschraling is mogelijk bij lage niveaugroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wat is zelfstandig werk?

A

Zelfstandig werk is dat de leerlingen individueel aan het werk gaan met hun eigen oefeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Wat zijn de voordelen van zelfstandig werk?

A

1- Er is grotere kans op betrokkenheid
2- Het stimuleert het intitiatief en de zelfsturing
3- De samenwerking tussen kinderen is een mogelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Wat zijn de nadelen van zelfstandig werk?

A

1- Het is moeilijk te realiseren in een strak werkplan als wiskunde
2- Voldoende materiaal en oefeningen moeten aanwezig zijn
3- Geleidelijk uitbouwen van materiaal duurt lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wat zijn werkwinkels?

A

Het is een zelfstandige manier van werken met zelfgekozen taken uit een arrangement aan taken. Het verhoogt betrokkenheid, zelfstandig leren en zelfsturing. Dit doen ze tijdens buffertijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

3 soorten differentiatie bij de werkwinkel. Dewelke?

A

1- Tempo
2- Niveau
3- Interesse en belangstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat zijn de mogelijke valkuilen tijdens de werkwinkels?

A

De leerlingen zijn vaak zò gemotiveerd dat ze de oefeningen van de les gaan verwaarlozen om in de werkwinkel aan de slag te gaan

Zorg er dus voor dat niet enkel snelle leerlingen gebruik kunnen maken van de buffertijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat is hoekenwerk?

A

Hoekenwerk is een vorm van interne differentiatie waarbij leerlingen werken in groepen aan een taak, maar dat niet perse een groepswerk is. Er kunnen meerderen hoeken tegelijk zijn met ieders andere opdrachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat is er positief aan een hoekenwerk voor de leerkracht?

A

Doordat de leerlingen zelfstandig aan het werk zijn, geeft dit meer tijd om rond te gaan en om gerichter te observeren naar toekomstige differentiatie toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat is een contractwerk? En wordt er differentiatie in uitgeoefend?

A

Een contractwerk is een individuele takenblad waar de leerling zelf kan beslissen welke taken er eerst uitgevoerd worden. Dit kunnen dagcontracten, weekcontracten, maandcontracten of jaarcontracten zijn. Hierbij krijgt de leerling heel veel verantwoordelijkheid.

Bij deze werkvorm, komt er zeker ook differentiatie kijken. Je kan beslissen om binnen het contractwerk nog met het sporenmodel te werken of gewoon niveautaken te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Wat is het grootste voordeel van het contractwerk?

A

De leerlingen worden zelfstandig en krijgen een enorme verantwoordelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat gebeurt er doordat de leerlingen zoveel verantwoordelijkheid krijgen?

A

hun taakgerichtheid groeit en zelfstimulering wordt gestimuleerd. Ook ontwikkelen ze sociale competenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat is duowerk?

A

Duowerk doe je aan de hand van duodozen. Hierbij komt er een heel hoge betrokkenheid kijken. De leerlingen kunnen elkaar helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Wat is miniklassikaal werken?

A

De leerkracht beperkt zich tot een korte uitleg klassikaal en gaat dan met de kinderen die het nodig hebben miniklassikaal aan de slag met de verlengde instructie en samen inoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat is het voordeel van mini-klassikaal werken?

A

De leerkracht kan steun bieden aan de cognitie van zwakkere kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Wat is pre-teaching?

A

Leerlingen die er nood aan hebben, zullen voor aanvang van de les al wat inhoud krijgen. Zo weten ze alvast wat er gaat komen.

Geef hierbij ook al vragen en de antwoorden, dat die leerlingen ook kunnen antwoorden tijdens de les!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Waarom wordt pre-teaching gebruikt?

A

Pre-teaching wordt gebruikt om zware leerachterstand te voorkomen. De leerlingen krijgen de instructie 2 keer, waardoor ze het extra kunnen snappen. De motivatie van de kinderen stijgt en ze kunnen actief deelnemen aan de les.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat is coöperatief leren?

A

Hierbij worden verschillende heterogene groepen gevormd. Hierin zullen ze dan op verschillende manieren het basisaanbod verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Wat zijn de voordelen van coöperatieve werkvormen?

A
  • De leerlingen hebben een gevoel van motivatie
  • Het zelfwaardegevoel van de leerlingen stijgt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Wat is co-teaching?

A

Co-teaching is een werkvorm waarbij er 2 of meerdere leerkrachten voor de klas staan. Je kan zo beter inspelen op de noden van de leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Leg observerende co-teaching uit

A

De ene geeft les, de andere observeert de leerlingen en de andere leerkracht. Ze kunnen groeien door feedback en ze krijgen meer inzicht in het leerproces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Leg assisterende co-teaching uit

A

De ene geeft les, de andere loopt rond in de klas om meer uitleg te geven.
Je zet hierbij de expertise van beide leerkrachten in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Leg parallelle co-teaching uit

A

Beide leerkrachten geven dezelfde inhoud aan gesplitste groepen
Dit is ideaal voor differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Leg co-teaching in stations of hoeken uit

A

Leerinhoud is verspreid over hoeken of stations. Leerlingen doen elke hoek. De leerkrachten gaan van hoek naar hoek om te helpen. Dit maakt het makkelijker om de leerstof te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Leg alternatieve co-teaching uit

A

De ene geeft les aan de grote groep, de ander aan de miniklas.
Top voor te differentiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Leg complementaire co-teaching uit

A

Beide leerkrachten begeleiden samen het volledige onderwijsproces.
De onderlinge dynamiek zorgt voor versterking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Wat zijn loftklassen?

A

Loftklassen is een groeperingsvorm waarbij meerdere klasgroepen per leerjaar of per graad samenzitten. Het grote lokaal wordt gebruikt voor de instructie en de kleinere klassen voor eventuele miniklasjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Op welke 3 manieren kunnen de loftklassen werken?

A

1- Samen frontaal lesgeven
–> Beide leerkrachten geven instructie en begeleiden de leerlingen
2- Ene legt uit, andere gaat rond
3- Aparte instructie
–> Beide leerkrachten in een ander lokaal, leerlingen die verlengde instructie nodig hebben blijven in dat lokaal, de rest verspreidt zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Wat was de taakleerkracht?

A

Vanaf 1974 was er een taakleerkracht, die de zorgleerlingen begeleidde. Tegelijkertijd was er aanpassingsklas. Daar was de taakleerkracht de vaste leerkracht. Dit is eigenlijk de eerste aanpassing aan het LSJKS!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wat is de GON?

A

De GON is in de jaren 80 ingevoerd. Het is het geïntegreerd onderwijs. Het is een samenwerking tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Wat gebeurt er na een tijd met het GON?

A

Het GON wint meer en meer veld en gaat evolueren naar het inclusief onderwijs. De leerkrachten van het buitengewoon onderwijs zullen nu de begeleiders zijn van de leerkrachten van het gewone onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Vanaf wanneer kregen scholen en ouders al de mogelijkheid om de leerlingen uit het buitengewoon onderwijs te laten doorstromen naar een gewoon onderwijs?

A

Vanaf 1 september 1983

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Waarvan gaat het inclusief onderwijs uit?

A

Dat elk kind kwaliteitsvol onderwijs moet kunnen volgen in een gewone school. Dit wel met een zinvol curriculum en flexibele organisatie. Daarbij moeten de leerlingen ook ondersteuning krijgen waar mogelijk. Het is een fundamentele mentaliteitsverandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Wat is het OVB?

A

Het onderwijsvoorrangsbeleid is dat allochtone leerlingen onder bepaalde voorwaarden extra ondersteuning krijgen. Hierbij willen ze de integratie bevorderen en de achterstand van allochtone leerlingen wegwerken. Later wordt dit het zorgverbredingsbeleid. Dit vanaf 1991.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Wat is het ZVB?

A

Het zorgverbredingsbeleid is het beleid dat vanaf 1993 extra lestijden biedt binnen het gewone onderwijs om zorg op te nemen voor leerbedreigde of kansarme leerlingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Wat is het GOK-decreet?

A

Het gelijke onderwijskansen decreet is vanaf 28 juni 2002 een decreet waarbij er aandacht gaat naar de problematiek van kinderen van allochtone herkomst en kansarme autochtone kinderen. Onderwijs is een belangrijke factor om een duale samenleving te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Wat wil het GOK-decreet tegengaan?

A

1- Uitsluiting
2- Sociale scheiding
3- Discriminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Leg de drie belangrijke krachtlijnen van het GOK-decreet uit.

A

1- Principieel recht op inschrijven in een school naar keuze
2- De oprichting van het lokale overlegplatform, waakt over de rechtenbescherming
3- Geïntegreerd ondersteuningsaanbod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Wat zijn de drie fasen van het GOK-onderwijs?

A

FASE 1
= 2002, voor scholen met veel kansarme leerlingen
FASE 2
= 2003, voor alle scholen met nieuwe functie van zorgcoördinator
FASE 3
= 2005, ION, inclusief onderwijs

137
Q

Wat is het nieuw omkaderingssysteem met SES-lestijden?

A

Vanaf 1 september 2012 is er een nieuw omkaderingssysteem.

Het zorg voor een deel van de basisfinanciering van de lestijden en vervangt het GOK-decreet. Het is dus de basisfinanciering + de SES-lestijden.

Dit zijn lestijden die voorzien zijn voor het aantal leerlingen die voldoen aan de SES-kenmerken. (Sociaal economische status)

138
Q

Wat zijn de 4 SES-kenmerken?

A

1- Opleidingsniveau mama
–> Moeder heeft geen diploma secundair of een getuigschrift van de het tweede leerjaar van de derde graad BSO

2- Krijgt de leerling een schooltoelage?
–> Wat zijn de materiële mogelijkheden van het gezin?

3- De thuistaal van de leerling
–> De taal die thuis gesproken wordt, is niet Nederlands. Er mag maximum 1 gezinslid geen Nederlands spreken

4- De buurtindicator
–> Woont het kind in een buurt met een hoog percentage kinderen met minstens twee jaar schoolvertraging

139
Q

Hoe berekenen we de buurtindicator?

A

We vertrekken vanuit het aantal 15-jarigen van de 6 afgelopen jaar binnen een bepaalde buurt. Welke van deze hebben schoolse vertraging? 2 of meer jaar telt als de norm. Dit is de trekkende bevolking.

140
Q

Hoe wordt het aantal SES-tijden bepaald?

A

Per kenmerk, staan er een paar SES-lestijden. Dus naargelang hoeveel de leerlingen voldoen aan de SES-kenmerken, krijgen ze extra uren.

141
Q

Wat is er opvallend aan de SES-leertijden?

A

Die zijn niet gekleurd, ze kunnen dus voor alles ingezet worden. Moeten niet persé voor zorg ingezet worden.

142
Q

Wat is het M-decreet?

A

Vanaf 12 maart 2014 werd het goedgekeurd. Is gekomen vanuit een tegemoetkoming voor het VN-verdrag in zake de rechten van personen met een beperking. Het M-decreet dat er gelijke kansen en geen discriminatie moeten zijn.

143
Q

Wat zijn de 3 vaststellingen in verband met het M-decreet?

A

1- Veel leerlingen in het gewoon onderwijs met speciale behoeftes
2- Belgen kiezen meer voor optie in een andere school (buitengewoon)
3- Groeiend aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs.

144
Q

Tot wat leidt het M-decreet en de 3 vaststellingen daaromtrent?

A

Segregatie. Een scheiding van de verschillende soorten onderwijs.

145
Q

Waarop heeft een leerling met specifieke onderwijsnoden recht binnen het M-decreet?

A

Het volgen van het gemeenschappelijk curriculum of het volgen van een aangepast curriculum, dit op maatvan de leerlingen met een verslag. Deze tweede soort kinderen komen niet in aanmerking voor het getuigschrift lager

146
Q

Waartoe zijn de ouders verplicht bij een verslag?

A

Om dit te melden bij een schoolverandering. School schrijft het kind in onder ontbindende voorwaarden.

147
Q

Wat betekenen die ontbindende voorwaarden bij een inschrijving van een kind met een verslag voor een school?

A

Dit geeft de school genoeg denktijd om te kijken of de aanpassingen die gemaakt moeten worden wel effectief haalbaar zijn.

148
Q

Wat is het nieuw ondersteuningsmodel?

A

Het nieuw ondersteuningsmodel is op 1 september 2017 ingevoerd. Scholen krijgen nu meer middelen om de kinderen met specifieke behoeften beter te kunnen helpen.

149
Q

Wanneer kan de school beroep doen op het nieuwe ondersteuningsmodel?

A

Als er een handelingsgericht diagnostisch traject werd doorlopen. Hierbij is een diagnose niet nodig, maar het traject moet wel doorlopen zijn. Het is op basis van een (gemotiveerd) verslag.

150
Q

Wanneer kunnen de middelen van het ondersteuningsmodel aangevraagd worden? En hoelang kunnen deze middelen dan gebruikt worden?

A

Dit kan doorheen heel het jaar. Vanaf dat de ondersteuningsnood er is, kan het worden aangevraagd.

De middelen worden zolang als nodig gebruikt. Maar ook niet langer dan dat.

151
Q

Het nieuwe ondersteuningsmodel gaat in 2 sporen. Leg uit!

A

Spoor 1
= Leerlingen met mentale, fysieke, auditieve of visuele beperking. Hier richten ze een samenwerking op met het buitengewoon onderwijs

Spoor 2
= Leerlingen met lichtverstandelijke beperking, leerstoornis, ASS of een emotionele of gedragsstoornis. Hiervoor voorzien ze regionale ondersteuningsnetwerken tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs.

152
Q

Wat doen ze om versnippering te vermijden bij het ondersteuningsmodel?

A

De netwerken van de sporen, kunnen netoverschrijdend werken.

153
Q

Wat is het leersteundecreet?

A

Het leersteundecreet vervangt vanaf september 2023 het M-decreet. Na 7 jaar M-decreet kwam er veel aan het licht dat niet goed werkte.

Scholen konden de kinderen niet goed genoeg opvangen.

Het is hierbij de bedoeling om te kijken welke plek voor welk kind het beste is.

154
Q

Hoe zullen bij het leersteundecreet de huidige ondersteuningsnetwerken worden omgevormd?

A

Er zijn 47 leersteuncentra over Vlaanderen die steun bieden voor alle types onderwijs. De expertise wordt in zo’n leercentrum gebundeld.

155
Q

Welke rol speelt de onderwijsinspectie bij het leersteundecreet?

A

De onderwijsinspectie zal moeten kijken of de effecten voelbaar zijn op de klasvloer. Ook gaat ze kijken of de leerkrachten over de juiste competenties beschikken om deze kinderen van de juiste zorg te kunnen voorzien.

156
Q

Wat is een instructie?

A

Een instructie is een kenmerk van frontaal onderwijs. De leerlingen kijken allemaal naar de leerkracht die iets uitlegt.

157
Q

Wat is leerkrachtgestuurde instructie? Wat houdt dit in? Wanneer is dit ontstaan?

A

Leerkrachtgestuurde instructie is directe instructie. De kenmerken hierbij zijn:
1- Heldere instructie
2- Duidelijke opbouw
3- Directe feedback naar de leerlingen

Het is ontstaan in de jaren 70-80

158
Q

Wat lijkt leerkrachtgestuurde instructie soms een beetje?

A

Het lijkt wat technocratisch

159
Q

Wat is technocratisch?

A

Dit is een systeemvorm waarbij de leider van de groep het het beste weet en dat iedereen dit als waar moet aanschouwen.

160
Q

Wat voor rol vervult de leerkracht bij directe instructie?

A

De leerkracht vervult een centrale rol. Hij/zij heeft op dat moment 100% verantwoordelijkheid voor het leren van de leerlingen

161
Q

Vanuit welke leertheorieën is de leerkrachtgestuurde instructie voortgevloeid?

A

Vanuit het behaviorisme en de cognitieve psychologie

162
Q

Hoe kan je de directe instructie goed uitvoeren?

A

1- Duidelijke doelen stellen
2- Geef leerlingen de kans om zelfstandig te zijn
3- Geef directe feedback (positief)
4- Zorg voor een aangename sfeer

163
Q

Voor wat staat de afkorting EDI? En wie heeft dit ontwikkeld?

A

Expliciete
Directe
Instructie

Marcel Schmeier heeft dit ontwikkeld

164
Q

Tot wat leidt directe instructie?

A

Als je het consequent toepast, zorgt EDI voor verbetering van de leerresultaten van de leerlingen. Wel enkel als het basiskennis en -vaardigheden betreft.

165
Q

Wat is het grote nadeel van EDI?

A

Het werkt voor sommige leerlingen nefast. Dit dan vooral voor de leerlingen die in staat zijn om hun eigen structuur aan te brengen.

166
Q

Voor welke kinderen is het vooral effectief?

A

Voor beginnende teerders. De instructie is dus in te zetten vòòr elk lesblok. Dat is het moment dat de leerlingen nog weinig weten. Je kan de instructie voor zwakkere leerlingen nog verder uitdiepen.

167
Q

Wat vervangt EDI tegenwoordig?

A

ADI

Activerende
Directe
Instructie

168
Q

Er zijn 4 EDI/ADI-technieken. Licht toe en leg uit

A

1- Betrekken en activeren
= De leerlingen worden uitgedaagd actief deel te nemen. (lezen, schoudermaatje, wisbordje,..)

2- CVB (controleren van begrip)
= Doe dit de hele les. Geef eerst instructie en laat ze even nadenken. Geef random leerlingen het woord

3- Geven van feedback
= Doe dit bij elk antwoord, helpt om tot oplossing te komen

4- Herhalen
= ALTIJD doen!

169
Q

Wat is er belangrijk aan de EDI-lesfasen?

A

Dat de volgorde geaccepteerd en gevolgd wordt.

170
Q

Wat zijn de 7 fasen van de EDI-lessen?

A

1- Activeren van de voorkennis
2- Lesdoelen verwoorden
3- Instructie (ik-fase)
4- Begeleide inoefening (wij-jij-fase)
5- Lesafsluiting (klein of groot)
6- Zelfstandige verwerking
7- Verlengde instructie

171
Q

Les fase 1 van het EDI-lesverloop uit

A

Het is het activeren van de voorkennis
–> Bedenk 1 begrip waarover je een stimulerende vraag stelt

Vraag de leerlingen wat ze in het algemeen kennen

172
Q

Les fase 2 uit van het EDI-lesverloop

A

Lesdoelen verwoorden
–> Het doel dat je stelt is compact, concreet en controleerbaar.

Het helpt om de doelen met de leerlingen te delen. Zo weten ze wat ze te wachten staat. Maak de doelen ook zichtbaar op het bord.

173
Q

Leg fase 3 uit van het EDI-lesverloop

A

Het is de instructie, de ik-fase. Het is de belangrijkste fase in het EDI-lesverloop.

Je deelt je kennis met de leerlingen en maakt dit visueel op het bord. De leerlingen doen actief mee. Je geeft instructie over het concept en de vaardigheid.

174
Q

Leg fase 4 uit van het EDI-lesverloop

A

De wij-jullie fase. De verantwoordelijkheid wordt verschoven van de leerkracht naar de leerlingen. Ik doe het voor, wij doen het samen, jullie doen het samen en jij doet het alleen. Je laat hierbij de leerlingen nooit los. Geef hier gerichte feedback voordat ze zelfstandig aan het werk gaan.

175
Q

Leg fase 5 uit van het EDI-lesverloop

A

Dit is de afsluiting van de les. Hierbij controleer je of iedereen het zelfstandig kan.
We hebben 2 soorten afsluitingen
1- Kleine afsluiting
= Voor het zelfstandig werk, snappen ze het?
2- Grote afsluiting
= Na de les, de procesevaluatie, hoe ging de les?

176
Q

Leg fase 6 uit van het EDI-lesverloop

A

Dit is het zelfstandig verwerken. De leerlingen krijgen hierbij tijd en herhaling. De leerstof wordt hen eigen.

De regels en routines moeten hier duidelijk zijn.

177
Q

Leg fase 7 uit van het EDI-lesverloop

A

Dit is de verlengde instructie. Je zorgt het hier voor dat iedereen het lesdoel haalt. Je sluit hier aan bij de basisinstructie. Als het dan nog niet begrepen is, hebben ze zeer intensieve instructie nodig.

178
Q

Hoe kan je binnen EDI rekening houden met sterke leerlingen?

A

1- Verkorten instructie
2- Stellen van moeilijke CVB vragen
3- Aanpassen van de opdrachten
4- Geven van instructie op hoger niveau

179
Q

Voor wat staat IGDI in het IGDI-model?

A

Interactief
Gedifferentieerd
Directe
Instructie

180
Q

Er zijn ook IGDI-lesfasen. Dewelke?

A

1- Gezamenlijke start
2- Interactieve instructie en begeleid oefenen
3- Zelfstandig werk/verlengde instructie
4- Zelfstandig werken van heel de groep
5- Afsluiting les: reflectie

181
Q

Wat is de leerdriehoek?

A

De leerdriehoek is een middel waarbij je bij de leerlingen kan peilen hoe goed ze het onder de knie hebben. In de punt schrijven ze 1 ding dat ze op voorhand als wisten

In de laag daaronder schrijven ze twee vragen waar ze graag antwoord op zouden krijgen

En in de onderste laag schrijven ze 3 dingen die ze deze les geleerd hebben

182
Q

Waarvoor zorgt interactie binnen coöperatieve werkvormen?

A

Ze zorgen ervoor dat leerlingen zich thuis voelen in de groep en actief deelnemen met jou, de anderen en met de leerstof

183
Q

Wat ontwikkelen leerlingen vanuit coöperatieve werkvormen?

A

1- Kennis
2- Sociale vaardigheden
3- Leerstrategieën
4- Metacognitieve vaardigheden

184
Q

Hoe maak je het beste teams voor coöperatieve werkvormen?

A
  • Heterogeen
  • 4 leerlingen
  • Eilandjes
  • Schoudermaatjes en oogmaatjes
185
Q

Hoelang is dezelfde klasindeling ideaal?

A

6 à 7 weken

186
Q

Leg de werkvorm legpuzzel uit

A

De leerlingen zitten per 4. Elke leerling krijgt een onderwerp om over na te denken

Nadien ga je naar je expertgroepje, met de leerlingen van de andere groepen die over hetzelfde moeten nadenken en wissel je hier informatie uit

Daarna koppel je alles terug binnen je eigen stamgroep.

De leerkracht overloopt nadien alle antwoorden

187
Q

Leg ‘zoek iemand die weet’ uit

A

Leerlingen hebben allemaal een blad met vragen op over een specifiek onderwerp. Je laat ze rondlopen en ze geven elkaar een high-five. Die leerlingen geven dan antwoord en ze schrijven het antwoord op het blad.

188
Q

Leg ‘ga staan als je’ uit

A

Geef de leerlingen stellingen die beginnen met ga staan als je…
–> De leerlingen gaan staan of ze blijven zitten, kan zowel ludiek als wiskundig zijn

189
Q

Wat is een placematoverleg?

A

Een placematoverleg is dat de leerlingen een onderwerp krijgen. Elke leerling schrijft zijn bevindingen op binnen zijn voorziene vakje. De algemene consensus wordt na overleg in het midden van de ‘placemat’ geschreven.

190
Q

Wat is de werkvorm genummerde hoofden?

A

Geef de leerlingen een denkopdracht
–> Elk hoofd heeft een nummer. Na een tijdje nadenken, komen de hoofden samen, zegt de leerkracht een nummer, en die nummer mag zijn bevindingen delen.

191
Q

Wie heeft coöperatief leren ingebracht?

A

Vigotsky

192
Q

Wat is positieve onderlinge afhankelijkheid?

A

Dat de leerlingen elkaar onderling nodig hebben. Het moet wel positief zijn. Het mag geen hulpeloosheid zijn.

193
Q

Wat is individuele aanspreekbaarheid?

A

Je stelt de leerlingen verantwoordelijk voor hun eigen bijdrage. Laat hierbij de dominante kinderen ook effectief een leidersfunctie volbrengen.

194
Q

Wat is simultane interactie?

A

Dit is face to face. Je moet de tafels natuurlijk op een geschikte manier zetten. Ze moeten elkaar goed kunnen zien en goed kunnen communiceren.

195
Q

Wat zijn samenwerkingsvaardigheden?

A

De opdrachten moeten gericht zijn op een sociaal doel

196
Q

Wat zijn de 3 effecten van coöperatief leren?

A

1- Het verbetert de schoolresultaten
2- Het verkleint de prestatiekloof
3- Het verbetert de omgang tussen leerlingen uit verschillende culturen.

197
Q

Leg 4-2-solo uit

A

De eerste kolom van oefeningen wordt per 4 opgelost, ieder over toer 1
De tweede kolom per twee, ieder over toer
De derde kolom maakt ieder op zich

198
Q

Leg de coöperatieve werkvorm puzzels uit

A

Je geeft de leerlingen stukjes informatie. Je bekijkt samen de deeltjes en ze komen samen tot het totaal

199
Q

Wat is de werkvorm dobbelen?

A

Per leerling 1 dobbelsteen, op een blad staat per nummer op de dobbelsteen een vraag. 1 leerling dobbelt en de groep zoekt samen naar een oplossing van de vraag.

200
Q

Leg de werkvorm denken, delen en uitwisselen uit

A

De leerlingen krijgen een opdracht of een vraag. Ze denken individueel na en overleggen dan in tweetallen. Antwoorden worden nadien overlopen in klassikaal verband

201
Q

Wat is flitsen?

A

Kaartjes met op de ene kant opdrachten, op de andere kant oplossingen. Laat de kaartjes zien aan het oogmaatje en willen dan van kaartje.

202
Q

Wat is de werkvorm mix en ruil?

A

De leerlingen lopen rond in de klas met een vraag. Ze komen iemand tegen en stellen de vraag aan elkaar. Ze wisselen van kaartje en lopen verder naar een andere leerling.

203
Q

Wat is A-Z brainstorm?

A

Een blad met alle letters van het alfabet. Geef de leerlingen een onderwerp en laat ze bij elke letter iets zetten dat daarmee te maken heeft. Laat ze eventueel met andere groepen uitwisselen

204
Q

Wat is het interview in het coöperatief leren?

A

Leerlingen schrijven een interview over een onderwerp en gaan dit ook uitvoeren. Ze wisselen nadien van rol

205
Q

Wat is in de rij?

A

Leerlingen gaan in de juiste volgorde staan volgens het onderwerp
–> Grootste voeten, meest aantal huisdieren,…

206
Q

Tweetal coach is een vorm van coöperatief leren, leg uit.

A

Leerlingen werken per 2 in 1 boek. De ander gaat een stuk van de verbetersleutel inplakken.

207
Q

Wat is rondpraat?

A

Rondpraat is dat elke leerling 1 ding krijgt om in te brengen bij een spreekbeurt. De leerlingkiezer gaat elke leerling aanduiden en niemand onderbreekt voor die leerling klaar is met spreken.

208
Q

Binnencirkel, buitencirkel. Leg uit.

A

Vorm twee cirkels in de klas. Telkens met de gezichten naar elkaar toe. De leerkracht stelt een vraag en de leerlingen bespreken het met het oogmaatje. Ze schuiven zo 2 plekken door (binnencirkel), zo kom je altijd over iemand anders te staan.

209
Q

Wat doe je altijd op het einde van de coöperatieve werkvormen?

A

Je bespreekt het proces en het product.

210
Q

Wat is een teambouwer?

A

Activiteiten waardoor de teamleden elkaar leren kennen tijdens het coöperatief werken

211
Q

Wat zijn klasbouwers?

A

Klasbouwers zijn activiteiten die de volledige groep het ‘wij-gevoel’ geven

212
Q

Wat is er belangrijk na een les coöperatief leren?

A

Dat je de les grondig evalueert, de leerlingen moeten zich goed voelen als team en als klas en moeten iets bijgeleerd hebben.

213
Q

Wat is er essentieel bij het invoeren van ICT tijdens de les?

A

Een goede begeleiding van de leerkracht. Je mag ook de andere leermiddelen niet over boord gooien

214
Q

Hoe kan je differentiëren op leertijd mbv ICT?

A

Je kan de leerlingen die langer doen over de verwerking op voorhand en nadien filmpjes laten zien die duidelijke instructies geven. De leerlingen die die deze filmpjes niet nodig hebben kunnen meteen aan de oefeningen beginnen.

215
Q

Wat is een ‘flipped classroom’?

A

De leerlingen kijken bij een flipped classroom de filmpjes met de instructie op voorhand thuis. Nadien doen ze op school verwerkende oefeningen samen met de leerkracht! De leerkracht komt nu dus 2 keer voor in het verhaal. Traditioneel is het andersom

216
Q

Hoe kan je bij een flipped classroom gericht differentiëren?

A

De leerlingen die instructienood hebben
–> Op voorhand bekijken en zijn tijdens de les mee (pre-teaching)

De leerlingen die geen instructie nodig hebben
–> Kijken op voorhand het filmpje en beginnen tijdens de les in 1 keer aan de verdiepende oefeningen

217
Q

Wat is het grootste struikelblok met de flipped classroom?

A

Niet iedereen kan dit zomaar als evidentie zien dat ze effectief een PC hebben. Hierbij ga je naar creatieve oplossingen zoeken met de ouders

218
Q

Wat is Bingel raket?

A

Een app dat de oefeningen van de kinderen dmv foto’s verbetert. Zo moeten de leerlingen niet perse wachten op de verbetering van de juf/meester. De app geeft hierna ook verdiepende oefeningen in functie van het doel.

219
Q

Hoe kan je differentiëren op niveau met ICT?

A

Er zijn vele oefenprogramma’s die werken met een moeilijkheidsgraad, zo kan je voor je leerlingen snel beslissen welke oefeningen ze moeten maken

220
Q

Hoe kan je met behulp van ICT differentiëren naar interesse en behoefte?

A

De leerlingen kunnen beslissen welke doelen dat ze aan oefenen een ze kunnen na elke les beslissen waar ze nog op moeten oefenen?

221
Q

Vele ICT-programma’s kunnen op 3 manieren feedback geven. Dewelke?

A

1- Enkel info over het resultaat
2- Info over resultaat en het juiste antwoord
3- Uitgebreide feedback, andere oefeningen

222
Q

Welke vorm van feedback binnen ICT is het effectiefst?

A

De laatste, de uitgebreide feedback, de andere oefeningen

223
Q

Waarvoor kan het Digibord het best gebruikt worden?

A

Het kan gebruikt worden als takenplanner waar de leerlingen zelf kunnen aanduiden wie klaar is en wie nog niet

224
Q

Waarom is digitalisering en ICT voor leerlingen met een diagnose goed?

A

De leerlingen kunnen gebruik maken van de voorleessoftware en kunnen aangepaste oefeningen maken

225
Q

Welke organisatie maakt de schoolboeken digitaal?

A

ADIBib, maakt van de boeken een PDF-bestand die voorgelezen kunnen worden

226
Q

Wat is de digisprong?

A

De toenadering van de overheid om genoeg PC’s te voorzien. Hier krijgt elke leerling een chromebook vanaf het 5e leerjaar

227
Q

Wat moeten de leerlingen kunnen voor ze met de chromebooks aan de slag kunnen?

A

Ze moeten er goed genoeg mee kunnen werken. Las echt lessen in en geef ze instructie mee over hoe ze met de chromebook aan de slag kunnen gaan

228
Q

Zijn de effecten van ICT veelbelovend?

A

Niet bepaald, desondanks dat er zo’n grote investering is gekomen, gaan de leerresultaten niet erg naar boven. De leerkracht is nog erg nodig om de leerlingen te motiveren.

229
Q

Waar heeft ICT wel positieve effecten?

A

Vooral bij wiskunde, leerlingen kunnen het beter als ze een online hulpmiddel hebben om zich aan vast te houden

230
Q

Welke leerlingen lopen het meeste risico op te blijven zitten?

A
  • Leerlingen die cognitief wel mee kunnen maar toch achterstand oplopen
  • Leerlingen die nog niet genoeg schoolrijpheid hebben
  • Leerlingen met een taalachterstand
231
Q

Waarom krijgen leerlingen met een laag IQ minder vaak te horen dat ze moeten blijven zitten?

A

Die achterstand is eerder van blijvende aard, gaat niets helpen door het kind een jaar tegen te houden

232
Q

Wat is het verloop van leerlingen die hun jaar overnieuw moeten doen?

A

Dat gaat heel kort beter, maar dan gaat het terug erg zakken.

233
Q

Wanneer blijken de effecten wél gunstig te zijn bij zittenblijvers?

A

Dit gebeurt enkel als ze in ruimere mate extra ondersteuning krijgen.

234
Q

Blijven zitten in het eerste leerjaar leidt tot 3 zaken. Dewelke?

A

1- Leerlingen lijken zwakker te presteren
2- Leerlingen lijken zwakker te functioneren
3- Leerlingen lijken zwakker op psychosociaal vlak

235
Q

Welke elementen moeten gerespecteerd worden in zake het verantwoorden van het blijven zitten?

A

1- Het moet overlegd zijn met CLB
2- De ouders moeten schriftelijk ingelicht zijn
3- School geeft aan welke aandachtspunten er zijn

236
Q

Wat is STAM?

A

Een organisatie vanuit de stad Antwerpen die zittenblijven zoveel mogelijk gaat vermijden. Ze zoeken naar zinvolle en effectieve alternatieven. Ze kijken hier vanuit 4 actiedomeinen die telkens nog eens bestaan uit 3 bouwstenen

237
Q

Wat zijn de drie bouwstenen per actiedomein van STAM?

A

1- Basisbouwstenen
= Effectiviteit is bewezen
2- Addidtionele bouwstenen
= Literaire onzekerheid over de effectiviteit.
3- Andere bouwstenen
= Geen literaire bevestiging van de effectiviteit

238
Q

Bij evaluatie, op welke soort wordt er nu meer gefocust dan vroeger?

A

Procesgerichte evaluatie en vroeger was dit productgericht

239
Q

Wat is de nieuwe benaming van evaluatie?

A

Assessment

240
Q

Vanwaar komt het woord assessment?

A

Uit het Latijnse ‘asidere’, wat betekent naast iemand zitten

241
Q

Wat is breed evalueren volgens CEGO?

A

Zoveel mogelijk gegevens verzamelen om de hele ontwikkeling te bekijken

242
Q

Welke 4 aspecten houdt breed evalueren in?

A

1- Kijken naar de gehele persoon, verschillende ontwikkelingsdomeinen en talenten
2- Kijken vanuit verschillende evaluatiemomenten
3- Kijken naar levensechte situaties
4- Kijken naar het omgaan met kennis

243
Q

Hoe stelt het KOV het breed evalueren voor?

A

Zij stellen het voor als schuiven op 4 verschillende assen van het ene uiterste naar het andere

244
Q

Wat is dan het grote verschil tussen de nieuwe evaluatie en de oude evaluatievorm?

A

De evaluatie en de instructie gaan nu door elkaar, terwijl dat het vroeger altijd eerst de instructie was en daarna de evaluatie.

245
Q

Wat is het verschil tussen formatieve en summatieve evaluatie?

A

Formatieve evaluatie
= Tijdens het onderwijsleerproces. Je gaat na of dit gunstig vordert en of er iets nodig wordt De informatie die je hieruit verkrijgt kan je gebruiken om de rest van het proces te vergemakkelijken.

Summatieve evaluatie
= Na het onderwijsleerproces. Je gebruikt dit om je verdere remediëring in te brengen

246
Q

Wat is het verschil tussen evalueren om te leren en evalueren van het leren?

A

Evalueren van het leren is het product. Summatieve evaluatie is hieraan verbonden. Dit doe je op gerichte momenten. Hier kan een beslissing aan vasthangen

Evalueren om te leren is evalueren om het leren van het kind te kunnen bevorderen. Hierbij is het belangrijk om alles duidelijk te maken welke doelen er behaald moeten wordt etc,..

247
Q

Welke evaluaties kan je gebruiken om een totaalbeeld te krijgen van de leerlingen?

A

Je kan procesgerichte- en productgerichte evaluatie gebruiken.
–> Je kan ze afzonderlijk van elkaar gebruiken maar ze zijn ook complementair

248
Q

Wat is het verschil tussen procesgerichte evaluatie en productgerichte evaluatie?

A

Productgericht is om na te gaan of de leerlingen de doelen hebben gehaald, het is een rendementsevaluatie

Procesgericht is om het gehele onderwijsproces te evalueren, kan op elk moment van het onderwijsleerproces.

249
Q

Hoe kan procesgerichte evaluatie ook summatief zijn?

A

Hierbij ga je remediëren, het bijsturen is te laat nu

250
Q

Welke vorm van evaluatie (proces of product) kan een extra informatie geven voor de jaarovergang?

A

Procesevaluatie

251
Q

Naar welke betrokkenheid kunnen we streven?

A

Naar de betrokkenheid van de leerlingen zelf. Er kunnen momenten zijn waar de leerlingen mee de criteria kunnen bepalen. Zo hebben ze een goed zicht op wat er verwacht wordt en zijn ze zelf verantwoordelijk voor de criteria die gesteld zijn.

252
Q

Waar kan er geëvalueerd worden?

A

Er kan overal geëvalueerd worden: in de klas, op de speelplaats, in het zwembad,…

253
Q

Er zijn nog een laatste twee soorten evaluaties, dewelke?

A

Harde evaluatie en zachte evaluatie. Hoe harder hoe theoretischer en hoe zachter hoe praktischer.

254
Q

Wat vermijd je bij rubrics en checklists?

A

Je vermijdt het oppervlakkig en onsystematisch observeren

255
Q

Wat is een checklist?

A

Een hulpmiddel waarbij je houvast krijgt om kinderen te evalueren van vaardigheden en attitudes. Het is meestal rechtstreeks gelinkt aan het leerplandoel.

256
Q

Wat is een driepuntenschaal?

A

Een driepuntenschaal is de schaal waarmee ze werken bij checklists. Het bestaat uit niet beheerst, gedeeltelijk beheerst en volledig beheerst

257
Q

Wat is een rubric?

A

Een rubric is een criteriarooster, zowel summatief als formatief. Per rij is er 1 criterium voor de te leveren prestatie en per kolom is het een waardering of een cijfer

258
Q

Wat zijn de 3 soorten rubrics?

A

1- Holistische rubric
= Overall beoordeling op basis van de rubric
2- Analystische rubric
= Quotatie van elk cirterium en van daaruit algemeen punt
3- Rubric of one
= 1 richtlijn of criterium per onderdeel. Hierbij geef je persoonlijke feedback.

259
Q

Wat kan je doen bij het opstellen van de rubric?

A

Laat de leerlingen zelf meewerken aan de rubric of checklist. Ze krijgen een eigen stem en betrekken ze bij het evalueren

260
Q

Wat is selfassessment en wat is daar belangrijk bij?

A

De leerlingen kijken kritisch naar hun eigen leerproces en -product. De leerlingen moeten hierop voorbereid worden.

261
Q

Wat is co-assessment?

A

Dat is dat alles hetzelfde is als selfassessment alleen wordt alles nu samen doorlopen

262
Q

Wat is de bekendste vorm van co-assessment?

A

Peer-assessment

263
Q

Op welke 3 niveau’s kan je aan de slag gaan met resultaten?

A

1- Leerlingniveau
2- Klasniveau
3- Schoolniveau

264
Q

Onder de korte antwoordvragen zijn er nog 3 soorten vragen. Dewelke?

A
  • Vragende vorm
  • Opdrachtvorm
  • Invulvraag
265
Q

Wat is het nadeel van de korte antwoordvragen?

A

Is enkel geschikt voor het toetsen van begrippen

266
Q

Wat is een essayvraag?

A

Hier geef je eigenlijk een open vraag waarop de leerlingen vrij kunnen antwoorden, je kan er wel voor kiezen om begrensde vragen of onbegrensde vragen te stellen

267
Q

Wat kan je doen om gokken bij waar/nietwaar vragen te vermijden?

A

Vraag aan de leerlingen om het te verklaren en verder hun antwoord uit te leggen

268
Q

Wat kan je doen om het elimineren bij een sorteervraag te vermijden?

A

Maak imperfecte sorteervragen, er zijn meerdere opties dan juiste antwoorden

269
Q

Wat is een classificatievraag?

A

Dat is een vraag waarbij leerlingen via een vooropgesteld ordeningskader bepaalde gegevens moeten ordenen.

270
Q

Wat is de meest geopteerde hoeveelheid opties bij een meerkeuzevraag?

A

4

271
Q

Wat moet je vermijden bij meerkeuzevragen?

A

Negatief gestelde zinnen. Leerlingen zien dit vaak over het hoofd. Als het écht niet anders kan, onderlijn je het en maak je het dik

272
Q

Wanneer werkt enkel doelgerichte feedback?

A

Als de leerlingen het écht begrijpen, is het pas nuttig. Anders niet

273
Q

Wat werkt er beter dan de verwoording van de leerkracht?

A

De leerlingen die het zelf verwoorden. Het wordt zo langer onthouden

274
Q

Effectieve feedback bestaat uit 3 aspecten. Dewelke?

A

1- Feedup
2- Feed forward
3- Feedback

275
Q

Leg feed up uit

A

Waar ga je heen? Welke doelen worden nagestreefd? Hoe wordt er geëvalueerd?

276
Q

Leg feedback uit

A

Hoe heeft de leerling het tot nu toe gedaan? Klassieke cijfers van toetsen kunnen hier een voorbeeld van zijn.

277
Q

Leg feed forward uit

A

Wat is de volgende stap? Hoe kan ik het in de toekomst beter doen? Zowel leerling als leerkracht kan dit formuleren.

278
Q

Wat is het taak- en productieniveau van feedback?

A

Hier wordt er informatie gegeven over de taak. Wat is er correct en wat niet
–> Wordt ook wel eens corrigerende feed-back genoemd

279
Q

Wat is het procesniveau van feedback?

A

Info wordt gegeven over het proces. Leerkracht krijgt hier inzicht over hoe het tot nu toe gaat

280
Q

Wat is het zelfregulerend niveau van feedback?

A

De zelfevaluatie stijgt. De leerling kan zichzelf nu beter inschatten en kan bepalen of zijn aanpak effectief was en tot het gewenste effect heeft geleid. Het zelfvertrouwen van de leerling stijgt zienderogen.

281
Q

Wat is het persoonlijk niveau van feedback?

A

De informatie gaat over het gedrag

282
Q

Waarvoor zorgt feedback?

A

Feedback zorgt ervoor dat we effectief tot leren komen. Het bouwt voort op iets.

283
Q

Aan welke evaluatievorm is feedback te koppelen?

A

Aan formatieve evaluatie, het is tijdens het proces en is geen eenrichtingsverkeer van de leerkracht. Het zet de leerlingen aan tot actie

284
Q

Wat kan er helpen om feedback meer impact te laten hebben?

A

Overloop schriftelijke feedback even mondeling. Het moet een écht gesprek zijn en geen monoloog van de leerkracht zelf. Laat hierbij de leerling recapituleren zodat hij/zij het écht begrijpt.

285
Q

Wat zijn de 4 regels binnen feedback geven?

A

1- Geef niet teveel feedback in 1 keer
2- Geef aan wat goed is én wat beter kan
3- Gebruik concrete taal
4- Wacht niet te lang

286
Q

Welke 5 stappen moeten gezet worden om een toets op te stellen?

A

1- Wat is het doel van de toets?
2- Wat willen we meten?
3- Ga opzoek naar materiaal dat bruikbaar is bij je toets
4- Stel je toets op
5- Maak je correctiesleutel en evaluatievorm

287
Q

Wat zijn de toetsen uit het leerlingvolgsysteem?

A

Ze zijn gemaakt om de leerlingen in de schoolse prestatie te volgen en te ondersteunen

Ze zijn uitgewerkt voor wiskunde, spelling en technisch lezen

Ze hebben verschillende moeilijkheidsgraden

288
Q

Welke toetsen worden afgenomen op het einde van het zesde leerjaar?

A

De toetsen voor interne kwaliteitszorg in het lager onderwijs. Die worden nog onderverdeeld in drie aparte toetsen die goed genoeg zijn volgens de overheid.

289
Q

Voor hoeveel leergebieden moeten de toetsen van interne kwaliteitszorg toetsen?

A

minstens 3

290
Q

Wat zijn de interdiocesane proeven?

A

Dit zijn de toetsen voor interne kwaliteit van het KOV. Het is voor Nederlands, Wiskunde, Frans en WO. Het wordt nadien vergeleken met een school die ongeveer dezelfde leerlingpopulatie heeft

291
Q

Wat is OKI?

A

Onderwijs
Kansarmoede
Indicator

292
Q

Hoe worden de interdiocesane proeven geëvalueerd?

A

Via de evaluatiebox die bestaat uit drie kleuren die je breed laat evalueren

293
Q

Wat zijn de OVSG-toetsen?

A

De eindtoetsen van het zesde leerjaar van het OVSG. Het belicht alle domeinen. Bij de evaluatie kan je maar 1 aspect meenemen naar de eindevaluatie, dus kan geen bindend resultaat geven. Ook een toets voor de interne kwaliteitszorg

294
Q

Welke 2 doelen streeft de OVSG-toets na?

A

1- De bewaking van het kwaliteitsonderwijs
–> Eigen onderwijs wordt ook geëvalueerd
2- Verzamelt gegevens voor de evaluatie

295
Q

Wat zijn de paralleltoetsen?

A

Dat zijn de toetsen die ontwikkeld zijn in opdracht van de Vlaamse overheid Er wordt er representatieve steekproef uitgevoerd van scholen en leerlingen. De leerkracht krijgt hierbij een feedback rapport. Ook voor de interne kwaliteitszorg

296
Q

Wat gebeurt er in 2025-2026?

A

Er komen Vlaamse toetsen voor elke school om het onderwijsleerproces te versterken na de alarmerende resultaten van de verschillende peilingen. Het zijn gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde toetsen. Ze tellen voor elk net/koepel.

297
Q

Waarop focussen de Vlaamse toetsen?

A

Nederlands en Wiskunde

298
Q

Voor wie dienen de resultaten van de Vlaamse toetsen?

A

-Leerlingen en leerkrachten
–> Ondersteuning van het leerproces
- School
–> Als de school onder de norm presteert volgen ze een begeleidingstraject om de onderwijskwaliteit te verbeteren.

299
Q

Welke twee grote, negatieve gevolgen kunnen de Vlaamse toetsen hebben?

A

1- Segregatie
–> Scholen uit arme buurten scoren lager terwijl ze waarschijnlijk de grootste leerwinst hebben. Het is dus verboden ranglijsten te maken tussen scholen.

2- Curriculumvernauwing
–> De brede, harmonische ontwikkeling van leerlingen komt onder druk te staan en hierbij ook de muzische en persoonsgebonden doelen

300
Q

Wat is KOALA?

A

Een taalscreening bij elke leerling van 5 jaar oud tussen 10/10 en 30/11. KOALA is hierbij het instrument dat wordt gebruikt

301
Q

Wat is de taxonomie van Bloom?

A

Een systeem om de doelstellingen op kennisniveau te classificeren. Dit heeft hij in 1956 ontwikkeld en werd het herzien in 2001.

302
Q

Wat zijn de niveau’s van de taxonomie van Bloom?

A

6- Creëren
5- Evalueren
4- Analyseren
3- Toepassen
2- Begrijpen
1- Onthouden

Hoe hoger de taxonomie, hoe hoger de activiteit, hoe meer het vraagt van je mentale processen.

303
Q

Wat is leerpsychologie?

A

Bestudeert het leren van nieuwe kennis en vaardigheden

304
Q

Wat is het basisprincipe van de handelingspsychologie?

A

Denken is handelen

305
Q

Wat is de verinnerlijking van de handeling?

A

Het kind gaat de handeling moeten automatiseren, maar eerst gaat het uitwendig moeten zijn. Galperin heeft het nog in 4 stappen onderverdeeld

306
Q

Wat zijn de 4 stappen van het verinnerlijken van de handeling

A
  • Materiële handeling
  • Perceptuele handeling
  • Verbale handeling
  • Mentale handeling
307
Q

Leg de materiële handeling uit

A

Het uitwendig handelen met materiële objecten

308
Q

Leg de perceptuele handeling uit

A

Enkel kijken naar het object en daaruit handelen

309
Q

Leg de verbale handeling uit

A

Handeling vertalen zonder materiaal

310
Q

Leg de mentale handeling uit

A

Handelen zonder materiaal, zonder woorden

311
Q

Van wat is de handelingsstructuur niet afhankelijk?

A

De leeftijd of het intellectueel niveau. De leerlingen gaan altijd nood hebben aan de verschillende stappen

312
Q

Wat is de verkorting van de handeling?

A

De deelhandelingen gaan niet meer apart uitgevoerd worden. Er worden verschillende stappen weggelaten en er komt kwaliteit bij.

313
Q

Wat is de beheersing van de handeling?

A

Automatisering is een totaal hoogtepunt van beheersing. Niet alle aandacht moet naar het handelen gaan.

314
Q

Wat is wendbaarheid van de handeling?

A

De leerlingen beseffen dat die handelingen ook gebruikt kunnen worden in andere situaties.

315
Q

Wat zijn de 4 stappen van handelen?

A

1- Verinnerlijking
2- Verkorting
3- Beheersing
4- Wendbaarheid

316
Q

Wat zijn de 5 fasen van foutenanalyse?

A

1- Signaliseren
2- Analyseren
3- Verdere analyse of diagnose
4- Remediëren
5- Evalueren

317
Q

Leg fase 1 uit van de foutenanalyse

A

Dit is het signaliseren
–> Heeft het kind voldoende opgenomen?

Je kan spontaal signaliseren, dit wil zeggen dat er je opeens iets opvalt aan het kind

Je kan ook echt observaties inlassen tijdens de les. Kinderen die nood hebben aan hulp kunnen dit vaak camoufleren, het is belangrijk dat je goed kijkt.

Je kan ook signaliseren met toetsen, van de methode of je eigen toetsen

318
Q

Les fase 2 uit van de foutenanalyse

A

Dit is het analyseren. Je gaat kijken hoe groot de fout is, en situeer het in een groter kader. Nadien ga je inzoomen op de fout en jezelf afvragen wat er zich heeft voorgedaan.

319
Q

Leg fase 3 uit van de foutenanalyse

A

Dit is verder analyseren of diagnosticeren. Hoe kan je kijken waar het fout loopt?
1- Retrospectie: vragen hoe hij/zij tot de oplossing is gekomen
2- Introspectie: luidop denken tijdens het proces
3- Bespiegelen: uitlokken reactie zonder te zeggen dat het hun handelingsstrategie is

Om verder te analyseren kan je gewoon ofwel de handelingen van het kind bekijken ofwel ga je echt de kinderen bevragen hoe ze tot de conclusie zijn gekomen

320
Q

Leg fase 4 uit van de foutenanalyse

A

Dit is het remediëren. Durf hierbij als leerkracht stappen terug te zetten in het leerproces en die herhalingsles gewoon te geven

De leelringen die al wel goed meezijn kan je inzetten als mini-leerkracht, gaan zij ook meer uitdaging van krijgen.

321
Q

Wat is orthodidactiek?

A

didactiek die speciaal gericht is op kinderen met extra noden in het onderwijs

322
Q

Leg fase 5 uit van de foutenanalyse

A

Fase 5 is het evalueren, hebben de handelingen die je als leerkracht hebt uitgevoerd geholpen? Het is belangrijk om je vermoeden bevestigd te zien

323
Q

Wat zijn de 3 manieren om evaluatiegegevens te interpreteren?

A
  • Normgerichte interpretatie
  • Domeingerichte interpretatie
  • Zelfgerichte interpretatie
324
Q

Wat is normgericht interpretatie?

A

Dit is het vergelijken van iemands score met het gemiddelde van de groep. Je kan hierbij wel echt verkeerde beelden krijgen als je een middelmatig kind in een super sterke klas gaat vergelijken

325
Q

Wat is domeingerichte interpretatie?

A

Het vergelijken van scores met het leerstofgebied dat geëvalueerd wordt. Domein betekent eigenlijk een verzameling onderling samenhangende leerdoelen. Hier vraag je je af welke beheersingsgraad genoeg is. Wij zien 80-90% beheersingsgraad als sterk.

326
Q

Wat is zelfgerichte interpretatie?

A

Dit is het vergelijken van de resultaten met andere resultaten van dezelfde leerling. De scoren worden uitgedrukt in groeiscores

Dit is vooral interessant als het in geïndividualiseerd onderwijs plaatsvindt. Het is belangrijk om een leerlingendossier te hebben

327
Q

Wat is het leerlingvolgsysteem?

A

Het is een evaluatietool die je helpt bij lange termijnbeoordeling. Er kan zo tijdig ingegrepen worden bij leerlingen die echt nood hebben aan hulp

328
Q

Hoe kan het leerlingvolgsysteem dienen als bewijsstuk?

A

Kan aantonen dat je bijvoorbeeld bij problematische afwezigheid wel actie hebt ondernomen.

329
Q

Welke twee soorten leerlingvolgsystemen kennen we?

A

Productgericht- en procesgericht leerlingvolgsysteem

330
Q

Wat houdt het productgerichte leerlingvolgsysteem in?

A

Wat is het prestatieniveau van de leerlingen? Hoever is de leerling verwijderd van de norm? Indien dit nog te ver is, worden er remediëringsprocessen opgezet.

331
Q

Wat houdt het procesgericht leerlingvolgsysteem in?

A

Reageert de leerling op de aangeboden hulp? De groei en effect worden meteen nagegaan. De betrokken en het welbevinden zijn hier ook heel erg belangrijk

332
Q

Wat zijn de 3 stappen van het productgerichte leerlingvolgsysteem ivm observatie?

A

1- Signaliseren
2- Analyseren
3- Handelen

333
Q

Leg signaliseren uit op productgerichtleerlingvolgsysteemniveau

A

Dit is de fase waar de toetsen afgenomen worden en waar die geregistreerd worden en dan verder geïnterpreteerd worden.

334
Q

Leg analyseren uit op productgerichtleerlingvolgsysteemniveau

A

Dit is de fase waarin je aanvullende informatie gaat verzamelen. Hieruit wordt ook een handelingsfiche opgesteld. Je gaat hierbij eerst overleggen en dan het plan maken

335
Q

Leg handelen uit op productgerichtleerlingvolgsysteemniveau

A

Dit is het plan uitvoeren en het evalueren, het evalueren kan er natuurlijk voor zorgen dat stap 1 gans overnieuw begint

336
Q

Wat betekent gestandaardiseerd?

A

Alles ligt vast, de toetsen, de verbetermanier, periode van afname,…

337
Q

Wat zijn de 4 criteria voor het leerlingvolgsysteem?

A

1- Inhoudelijk
2- Meettechnisch
3- Registratie
4- Praktisch

338
Q

Wat is het vrije rapport? En wat is het nadeel hieraan?

A

Enkel met woorden feedback geven aan de leerlingen. De leerlingen worden enkel met zichzelf vergeleken. Het is heel intensief en niet erg toegankelijk voor niet-Nederlandstalige ouders/families

339
Q

Wat zijn de 4 doelgroepen van een rapport?

A

1- Ouders
2- Leerlingen
3- Leerkracht
4- Overige betrokkenen (directie, CLB, ZoCo,…)